Na aankomst in Labuan Bajo op eiland Flores is de bootgroep langzaam uit elkaar gegaan. Sommigen moesten weer naar huis, anderen weer verder. Ik ben - nadat we de volgende dag een geweldige waterval hebben bezocht op een uur rijden van dit stoffige stadje/plaatsje - samen met Andy en Française Nathalie van Labuan Bajo naar de oostelijke stad Ende gevlogen (voor slechts €17,-) om van daaruit direct door te gaan naar het dorpje Moni. Moni ligt aan de voet van de beroemde Kelimutu vulkanen. De trekpleisters hier zijn drie ronde vulkanische meren die zich in de kraters hebben ontwikkeld. De meren hebben allemaal een heel eigen kleur. De een is groenig, de ander roodbruin en de andere weer een andere kleur. Dit schijnt te komen door mineralen in de bodem. De kleuren veranderen soms ook onder bepaalde omstandigheden.
Deze plek is voor mij het meest oostelijke punt van mijn reis door Indonesië. Ook voor Andy is dit de laatste plek in Indonesië waar hij de as van z’n vrouw zal verstrooien (zie vorige verhaal). Het leek ons dus een goed idee om hier samen heen te gaan, in gezelschap van Nathalie. Zo zet ik voor allerlaatste keer deze reis m’n wekker op midden-in-de-fucking-nacht (3:30 uur) want als we de zonsopkomst willen zien daarboven moeten we wel vroeg op. En we hebben geluk want toen we slaperig in de auto stapten die ons naar boven brengt spetterde het nog buiten maar nu we het laatste deel omhoog lopen over de netjes aangelegde paden is het mooi droog geworden en komen de sterren tevoorschijn.
We gaan naar het hoogste uitkijkpunt en zien voor ons in de diepte de meren liggen. Voorlopig is alles nog schemerig, maar langzaam komt in de verte de zon op en beginnen de meren hun kleur te krijgen. Een onwijs spectaculair gezicht. De wanden van de kraters zijn enorm stijl en in de diepte liggen grote meren van zeker een paar honderd meter doorsnee. Er liggen twee meren bijna tegen elkaar aan, gescheiden door een dunne, stijle rotswand. En het ene meer is vel turquoise en het andere roestbruin. Heel bizar en uniek in de wereld.
Volgens Andy is het ’t best om te wachten tot de zon hoog genoeg staat zodat de meren direct door de zon worden verlicht, zodat de kleuren nog sprekender worden. En hij heeft gelijk. We wachten een paar uur boven bij het uitkijkpunt, drinken een paar bakken koffie en eten een Noodle-soepje. En zodra de zon hoog genoeg in de lucht hangt zijn de kleuren van de meren inderdaad oogverblindend. Vooral het groene meer is heel bijzonder; net een grote pot verf.
Op het uitzichtpunt worden naast koffie, koekjes en Noodle-soepjes ook wat souvenirs verkocht, vooral de traditionele met de hand geweven lappen stof (sarongs) zijn in de aanbieding. Een van de verkopers dringt er voor de grap op aan om Andy in te pakken in deze traditionele gewaden. Niet veel later staat Andy in een echte Flores-sarong, een sjaal diagonaal over het bovenlichaam en nog een sjaal om z’n hoofd gewikkeld vrolijk om zich heen te kijken. Dit is de perfecte outfit voor z’n as-verstrooi-actie. Niet veel later loopt de camera en staat hij in traditionele kledij op de rand van de krater. Hij vertelt weer een verhaal. Over hoe blij en trots hij is met het volbrengen van zijn missie hier in Indonesië en hoeveel hij van z’n vrouw houdt. De as wordt verstrooid en dan zit het erop. Missie geslaagd.
Nu we zijn uitgekeken en de foto’s zijn gemaakt beginnen we aan de terugtocht. We zijn naar het park gebracht met de auto maar de terugweg gaan we te voet proberen. Dit brengt ons volgens Andy via allerlei kleine paadjes langs een ander klein dorpje waar de traditionele gewaden met de hand wordt geweven, en vervolgens terug naar begindorp Moni.
Maar voordat we aan de tocht beginnen begint de zool van Andy’s linkerschoen opeens los te komen. Grappig genoeg zijn het de schoenen waar hij samen met z’n vrouw jaren lang de wereld mee heeft bereist. Noem het wat je wilt maar toch best toevallig dat juist hier en nu die schoen het begint te begeven.
Het was al aardig warm toen we begonnen met afdalen, maar het is nu tegen het middaguur en het is mega-mega-heet. Het zweet gutst er aan alle kanten onophoudelijk uit, langs en door m’n kleren. Andy loopt met een steeds verder aftakelende klapschoen en we proberen onze weg te banen door de struiken. We hebben niet echt ontbeten, en de hitte en het afdalen door de smalle paadjes beginnen steeds zwaarder te worden. Na drie kilometer komen we eindelijk bij het zogenaamde traditionele weef-dorp. Alleen wordt er niet meer geweven… Of toch, door één vrouw. Het ziet er inderdaad eh… traditioneel uit. Maar de vrouw heeft teveel op betelnoot zitten kluiven, haar mond is knalrood en er zit geen tand meer in. En bovendien is ze helemaal van de wereld. Ze vraagt monsterlijke bedragen voor het maken van een foto en krijst verder vooral wartaal uit. We laten het raaskallende mens voor wat het is en vervolgen onze weg. We proberen Andy’s schoen met gevonden touwtjes bij elkaar te houden maar het heeft geen zin: de schoen begeeft het definitief. We proberen nog een jungle-schoen van een rieten matje dat we tegenkomen te maken, maar ook dat werkt niet. Gelukkig heb ik naast m’n eigen schoenen ook m’n slippers mee dus Andy kan de weg vervolgen op een van m’n slippers en z’n overgebleven bergschoen.
Vanaf het traditionele weef-dorp naar begindorp Moni is het nog zeker zes lange kilometers stijl op en af in de brandende hitte, en we worden steeds stiller en stiller. Vooral de laatste kilometers zijn loodzwaar. We zijn helemaal opgebrand. Thuis zou je niet zonder ontbijt de deur uit gaan, maar hier beklim je een vulkaan en daalt ’m vervolgens te voet af in de tropische hitte, gevoed door een paar bakken koffie, een noodle-soepje en een paar mini-banaantjes. Tja. Eindelijk aangekomen in Moni is het al 14:30 uur ’s middags en ben ik helemaal aan het eind van m’n latijn. Compleet doorweekt van het zweet merk ik al direct dat dit erin gaat hakken. We eten zo snel mogelijk een flinke maaltijd en drinken zoveel we kunnen. Terug in m’n kamer val ik uitgeteld in slaap en word een uur later gebroken en rillerig weer wakker.
De volgende dag nemen Nathalie en ik afscheid van Andy, hij heeft besloten nog iets verder naar het oosten van Flores te gaan om daar te relaxen voordat hij ook terug naar huis vliegt. Ik heb besloten mijn laatste week in Canggu, strand en surfgebied op Bali door te brengen. Ook Nathalie moet terug naar Bali dus we vliegen de volgende dag van Ende naar Denpasar en gaan daarna ieder ons eigen weg.
Ik ben een beetje reismoe geworden. Het steeds verplaatsen, inpakken, nieuw onderkomen zoeken, uitpakken, afdingen op de prijzen, op onregelmatige tijden eten (of helemaal niet), het vroege opstaan, de lange tochten, de ontelbare indrukken en gesprekken en uiteraard de vele Bintangs en sigaretten beginnen een hun tol te eisen en ik verlang naar een weekje helemaal niks doen voordat ik terug naar Nederland zal vliegen. Ouderwets vakantie zeg maar.
Aangekomen in Canggu moet ik weer wennen aan de enorme hoeveelheid toeristen hier, net als toen in Ubud. Het is echt een groot verschil met andere delen van Indonesië. Bali is een hele andere plek, een toeristisch eiland waar de lokale bevolking een bijrol lijkt te spelen. Ik overweeg om weer weg te gaan hier, maar besluit - moe als ik ben - toch om het even aan te kijken. En meestal als je ergens een paar dagen bent valt het allemaal wel weer mee.
Ik betrek een voor mijn doen luxe kamer en pak voor de laatste keer m’n spullen uit. Breng een grote zak vieze was naar de laundry service, huur een scooter en wordt, zodra ik eenmaal gesetteld ben, flink ziek… Dat krijg je ervan als je te diep in je reserves gaat. Koorts, zweten als een otter, hoesten, proesten, etc. Nu ben ik toch even erg blij met m’n luxe kamer hier en het strand om de hoek. En elke dag zes keer warm douchen is heerlijk na al die weken koude douches. Gelukkig knap ik binnen een paar dagen weer op.
Jack en Greg (team Engeland) en team Spanje (Hector en Alfonso) van de boottocht zijn inmiddels ook in Canggu dus de laatste week wordt er vooral veel gelachen en gedronken met deze toffe Engels en Spaanse gasten. We hangen op het strand, gaan naar de lokale bars, drinken Bintangs en cocktails, worden verschrikkelijk dronken, hangen nog wat meer op het strand, eten ieder avond in een goedkope Warung en zo slijt ik m’n laatste dagen in Indonesië.
Het is goed zo
De laatste weken van de reis zijn snel gegaan, zoals vaker als je op reis of vakantie bent. De eerste weken gingen weer heel erg langzaam en het duurde eeuwen voordat ik op de helft van m’n reis was. Maar ik ben toch ook beetje blij om naar huis te gaan. Ik denk dat ik eruit heb gehaald wat erin zat.
Indonesië is een geweldig land. Het is zo enorm groot en divers en de mensen zijn over het algemeen verschrikkelijk aardig, grappig en behulpzaam. Het is nog steeds een ontwikkelingsland dus je kunt het niet vergelijken met onze steenrijke westerse wereld. Maar Indonesië heeft ook serieuze problemen waarvan de luchtvervuiling/infrastructuur en het afval/plastic-probleem zeker dringend aandacht nodig hebben.
Na twee maanden reizen heb ik het gevoel minstens een half jaar weg te zijn. Het is ongelofelijk hoeveel je meemaakt en doet en ziet in een dag, in een week of een maand. Alle ontmoetingen, de mensen, lokaal of andere reizigers, alle bijzondere ervaringen en verhalen, de tropische hitte, het heerlijke eten, het drinken, het verplaatsen. Ik zal het erg gaan missen.
Bedankt allemaal voor het lezen en de leuke positieve reacties! Het was een reis om nooit te vergeten. En zoals ik ergens in het begin al schreef wilde ik deze reis ook gebruiken om na te denken over m’n toekomst. Eerlijk gezegd heb ik niet heel veel tijd gehad om stil te zitten en na te denken maar één ding is me in ieder geval wel duidelijk geworden: van reizen word ik erg gelukkig (en van schrijven over reizen). Zodra ik terug ben in Nederland ga ik zeker nadenken over een volgende bestemming. Hopelijk lezen jullie dan weer mee!
Maar nu ben ik klaar om naar huis te gaan. Deze reis zit er op.
SELAMAT TINGAL!