pgepropt in een klein shuttlebusje word ik ’s ochtends om 7:30 uur met nog vijf anderen vanaf Kuta Lombok door een geschifte chauffeur over de slingerende en klimmende en dalende kustweg richting “haven” Bangsal gebracht. De rit duurt zo’n anderhalf uur. Ik heb dus de tijd om iedereen in het busje eens kritisch op te nemen; stel nou bijvoorbeeld dat die twee tutmeiden op de stoelen voor me bij me op de boot zitten straks. Of die ouwe, dikke, zwetende en hijgende Duitser met z’n Aziatische ultra-light chickie… brrr. Want het gaat er op aankomen straks: vier dagen en drie nachten op een boot met zo’n 25 vreemdelingen. Je weet maar nooit wat er tussenzit. Maar ik blijf positief: de mensen die ik tot nu toe op reis ben tegengekomen zijn vrijwel allemaal hartstikke aardig, ook (of juist) als ze er op het eerste gezicht niet erg benaderbaar uitzien, of bedreigend. Een van de lessen van deze reis is tot nu toe: open blik en praat met iedereen, ook met degenen waar je liever omheen zou lopen. Het valt meestal mee. En iedereen heeft een verhaal.
De bootreis van Lombok naar Flores heeft niet echt een goede naam. Er zijn in het recente verleden wat ongelukken gebeurd, en de kwaliteit van de boten schijnt niet echt heel goed te zijn. Er gaan allerlei horror-verhalen rond maar toch weerhoudt het er mensen er niet van om de tocht te ondernemen. Het klinkt toch ook wel weer aantrekkelijk: vier dagen varen, drie maaltijden per dag, iedere dag stoppen om op kleine eilandjes watervallen te bezoeken, voor de kust te snorkelen in kraakhelder water, midden op zee te snorkelen met echte manta-rays (de grote, zwarte delta-vleugel-achtige beesten van vier meter breed), naar het Komodo National Park te gaan, waar de beruchte Komodo-dragons vrij rondlopen, nog meer snorkelen, en tot slot op de vierde dag aan te meren in de hoofdstadje van Flores, Luban Bajo.
We worden afgezet bij een restaurantje dichtbij de haven. Daar zitten al zeker vijftig reizigers te wachten op wat gaat komen. Ook hier wordt nieuwsgierig rondgekeken, de laatste telefoons opgeladen, we moeten rantsoen bestellen voor op de boot (6 bier, 4 cola, 3 zakken chips, 2 pakken Marlboro). Na een uurtje wachten wordt er op een grote kaart uitgelegd wat het programma zal zijn en wordt de groep in tweeën verdeeld, er zijn gelukkig twee boten beschikbaar. Van de boot zelf heb ik alleen klein, korrelig fotootje gezien. Het zag er op papier redelijk goed uit. Nu de groepen zijn verdeeld en we weten met wie we de komende dagen aan boord zullen zijn gaan we met onze zware bepakkingen lopend op weg richting de haven.
Daar ligt ‘ie dan, onze boot. Hij is een stuk kleiner dan op de foto. En van hout. En hij is oud. En versleten. Iedereen kijkt elkaar een beetje zenuwachtig aan: is dit ’t? Moeten we daarop? Past dat wel? Hij lijkt een beetje op een haastig witgekalkte, verhoogde woonsloep van veertig jaar oud. Er is een klein voorsteven, een open, overdekte ruimte met aan weerszijden twee tegenover elkaar houten banken om op te zitten. De kapitein zit in het midden van de boot in een klein hokje, met links van het hokje een laddertje omhoog en links naast het trappetje een verroeste koelkist met daarin onze kostbare drankvoorraad koud gehouden door blokken ijs en rechts van het stuurhokje loopt een een smal open gangetje naar de achterkant van de boot. In het gangetje zijn twee kleine hokjes gemaakt (zgn. slaapcabines, exact boven de meurende dieselmotor) en helemaal achterin de keuken (een houten verhoging met paar pannen en een gevaarlijk uitziend gasstel). En er is een wc-tje. Het trappetje naast de stuurhut brengt je naar de slaapruimte. Een ruimte van nog geen meter hoog overspannen met een plastic doek waar zo’n 25 uitgewoonde matrasjes van een paar centimeter dun zij aan zij en kop aan kop liggen, met op ieder matrasje een leren kussentje ter grote van een broodtrommel en een lakentje.
Zodra iedereen aan boord is gesprongen worden de trossen losgegooid en de lawaaiige dieselmotor aangezwengeld. Daar gaan we dan. Alles is steeds anders dan wat je je er vooraf bij voorstelt en dit is weer eens geen uitzondering, dat is duidelijk uit de beknepen gezichtjes op te maken. Hoe dan ook, we kunnen niet meer terug want de boot vaart de inmiddels de zee op. Het wordt een avontuur, dat is zeker.
Was het vanochtend nog tropisch heet, toen we net op de boot stapten zagen we in de verte al wat donkere wolken opdoemen. Nu we op zee zijn betrekt de lucht in sneltreinvaart. De wolken zijn donkergrijs, de wind trekt aan, de golven worden hoger en onze boot begint als een gek heen en weer te schommelen. De groep zit nog steeds stilletjes op de twee harde houten bankjes in twee groepjes tegenover elkaar. Nu was de stemming al niet bepaald opgewekt, nu het weer is betrokken en de golven een paar meter hoog zijn, het ook nog eens keihard begint te regenen en een paar mensen met de eerste tekenen van zeeziekte wit weggetrokken in een hoekje kruipen daalt de stemming tot onder zeeniveau. Je ziet iedereen denken: gaat dit vier dagen duren? Houdt de boot het wel? Was dit wel een goed idee? Hoe moet ik in godsnaam slapen? Vier dagen niet douchen? Waar zijn de overige twintig reddingsvesten?
We varen een paar uur langs de noordkust van Lombok omhoog richting het oosten terwijl in de kleine keuken door twee zwijgende bemanningsleden de eerste lunch wordt voorbereid. Men vaart op het oog, geen navigatie of wat dan ook (zelfs geen radio aan boord). Rechts zien we heel langzaam het vulkanische landschap van Lombok voorbij glijden en links de grote open oceaan. Nu we hier toch zijn begint het toch tijd te worden om kennis met elkaar te maken, koffie te drinken uit de ingesnoerde thermoskan, koekjes uit te delen, etc. We hebben aan boord: team Zweden (drie piepjonge, blonde, veel te bruin gekleurde meiden plus dito jongen die tot nu toe alleen stilletjes met elkaar praten en ieder oogcontact vermijden), team Denemarken (drie vrienden uit Kopenhagen), team Engeland (coole, kale Jack, roodharige grapjas Craig, rossige Dean, die ook allemaal alleen reizen, behalve Dean want die is hier met z’n kleine Canadese vriendin), team Spanje (twee grappige, typische Spaanse gasten), team Frankrijk (witte Nathalie, zwijgend), team Polen (een gozer), team Duitsland (een van oorsprong uit Sri-Lanka afkomstige jongen die verschrikt uit z’n ogen kijkt en de hele reis ongeveer zes hele zinnen zal uitbrengen, plus de ook alleen reizende Andy, een kleine vrolijke kerel van 52 met staartje en rond brilletje) en tot slot team Nederland (Pieter en vriendin, Cecille en Laurens, Melvin, Tessa en ikzelf). Andy en ik zijn de oudsten. De rest ergens in de twintig of begin dertig.
Ons heen en weer slingerende onderkomen en het rotweer zorgen al gauw voor samenhorigheid. Het wordt al snel duidelijk dat het een lange reis gaat worden dus het is het ’t beste om vriendjes te maken. De stemming begint langzaam wat op te vrolijken. Zeker als er op een uitgerold matje op de grond van de open, overdekte zitruimte lunch wordt klaargezet. We hebben honger en de kok heeft - vraag niet hoe - voor onze grote groep precies genoeg eten (rijst, mie, tofu, tempej en groenten) voorbereid. En het smaakt heerlijk. Ook begint het weer op te klaren en wordt de zee kalmer. De lucht trekt die middag verder open en al gauw wordt er relaxed rondgehangen en gepraat. We wisselen onze ervaringen uit; hoe lang we al op reis zijn (tussen drie weken en twee jaar, en alles er tussenin), waar iedereen vandaan komt, waar iedereen al geweest is, de mooiste en ergste ervaringen, de heftigste ziektes, etc. Genoeg om over te praten dus. Na de eerste uurtjes wennen begint het langzaamaan best gezellig te worden. Je merkt snel genoeg met wie het klikt.
Na een tussenstop valt de avond en zakt de zon achter de bergen van Lombok onder de horizon en kleurt de lucht knal-oranje. Het wordt langzaam donker, maar niet voordat er nog een groep dolfijnen voor de boot uit het water springt en hun kunsten laten zien. Geweldig. Ook vliegen er zodra het bijna donker is boven de boot een groep vliegende honden over (de grote bruine vleermuizen die vliegen als grote vogels).
Na het avondeten klimmen we met een groepje op het dak van de zitruimte (er is een laddertje op het voorsteven) daar kunnen we mooi zitten en kletsen. Ik raak na een tijdje aan de praat met Andy, de kleine vrolijke Duitser. En het klikt direct goed. Ik heb op m’n reis (en ook daarvoor) al vaker gemerkt dat ik soms een bepaald effect op mensen kan hebben. Kort gezegd merk ik dat mensen zich makkelijk openstellen en niet bang zijn om hun persoonlijke verhalen te vertellen. Of het komt dat ik de goede vragen stel of omdat ik zelf ook nooit moeite heb om mijn eigen verhalen te vertellen, ik weet ’t niet. Maakt ook niet uit. Het diep persoonlijke verhaal dat Andy op het punt staat uit de doeken te doen zal de komende dagen als een rode draad door deze boottocht lopen.
Heldenmoed
Andy is 32 jaar getrouwd geweest met zijn vrouw. Zij was 26 en hij 16 toen ze elkaar leerden kennen en waren sindsdien onafscheidelijk. Z’n vrouw had al een kind uit een eerdere mislukte relatie maar nu ze met Andy samen is valt alles op z’n plek. Andy heeft een eigen bedrijf (bouwvergunningen) en zijn vrouw runt ook haar eigen bedrijfje (cosmetica). Reizen is hun leven. Ze besluiten op een bepaald moment hun succesvolle bedrijfjes te verkopen en met het verdiende geld op reis te gaan. Zo reizen ze samen acht jaar lang de hele wereld over. Van het hoge Canadese noorden, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Afrika, Australië en uiteraard Azië. En in die acht jaar op reis maken ze zoals te verwachten valt de meest bijzondere dingen mee. Hij vertelt de meest geweldige verhalen. Zo waren ze samen al 22 jaar geleden hier in de Indonesië, ruim voordat de nu bekende reisroutes werden bevolkt door mensen zoals ik en het land een stuk minder ontwikkeld was. Stadjes waren dorpjes, dorpjes waren een paar hutten, bos was nog echte jungle en wegen waren zandpaadjes.
En toen werd Andy’s vrouw ziek. Ze bleek een zeer zeldzame vorm van leukemie te hebben waar in de Duitsland maar 200 gevallen van bekend waren. Artsen wisten er nauwelijks raad mee en kans op genezing was er niet. De diagnose werd al ergens in 2002 gesteld maar het duurde nog tot 2013 totdat het onverwachts bergafwaarts zou gaan. Ze waren inmiddels weer terug in Duitsland en Andy runde weer een nieuw succesvol bedrijfje. Maar de steeds verder uitbreidende ziekte van z’n vrouw stelde hem noodgedwongen voor de keuze. Iemand moest voor haar zorgen en zoals ze hadden afgesproken was een verzorgingstehuis absoluut geen optie. Ze proberen een aantal in huis gehaalde verzorgers maar dat loopt op niets uit. Andy neemt het besluit om z’n nieuwe bedrijf ook te verkopen en zelf voor z’n steeds zieker wordende vrouw te zorgen. Acht maanden lang verzorgt hij zijn vrouw dag in dag uit, in eigen huis. Haar gezondheid gaat langzaam maar zeker achteruit. Op een bepaald moment stopt ze met praten en kunnen ze elkaar enkel nog vasthouden, liggend in bed, in elkaars ogen kijken en afscheid nemen. Andy’s vrouw besluit na enige tijd bewust te stoppen met eten en niet veel later ook te stoppen met drinken. En dat betekent dat het einde snel in zicht komt. En zo overleed in 2014 zijn vrouw, thuis in hun eigen bed, ongeveer 30 kilometer van Stuttgart, Duitsland.
We pakken nog een Bintang en Andy vervolgt zijn verhaal. Die laatste maanden waren de meest zware maar tegelijkertijd meest kostbare, diep-spirituele en bovenmenselijke ervaring voor hem en zijn dierbare, zieke vrouw. Het heeft hemzelf en zijn inzicht in het hoe het leven werkt volledig doen veranderen. Hij deed datgene waarvan hij zelf zegt dat het voor hem en zijn vrouw de enige weg was, en kan nu zonder schuldgevoel met een goed gevoel terugkijken op het lange afscheid. Wat een moed.
Maar waarom is hij hier, op weg naar Flores met al die tussenstops en verteld hij me dit verhaal? Wel, kort voordat zijn vrouw overleed heeft hij haar het volgende beloofd: na haar overlijden zal hij de reizen die ze samen hebben gemaakt opnieuw maken, maar dit keer alleen. En op iedere dierbare plek waar ze samen zulke goede herinneringen aan hebben zal hij haar as verstrooien… En zo is Andy nu al twee jaar onderweg, met een korte onderbreking vanege een zieke dochter, om al deze plaatsen - nauwkeurig met GPS locaties uitgezette punten op de wereldkaart - opnieuw te bezoeken, met voor iedere locatie een mooi bronzen mini-urntje met een deel van de overblijfselen van zijn grote liefde om deze daar te verstrooien. Hij zal nog jaren nodig hebben om zijn missie te volbrengen. Zuid-Amerika, Afrika en Australië staan nog op het programma. Maar de eerstvolgende bestemming - de negende en een-na-laatste locatie in Indonesië - is Komodo Island. En daar zijn we nu naar op weg.
Het hele verhaal - van begin tot eind - raakt me diep. De dingen die Andy me vertelt met evengoed een vrolijke Duitse lach, dus geen gejammer, zijn tegelijkertijd hartverscheurend en hartverwarmend. De verbinding die hij met zijn vrouw had en vooral in die laatste maanden was een verbinding van pure, echte liefde tussen twee zielen. Moet je je voorstellen om na zo'n lange innige relatie, een lang ziekbed en vervolgens overlijden de urn met de resten van je grote liefde opent en de inhoud in vijftig min of meer gelijke porties verdeeld en vervolgens op een missie van vele, vele jaren te gaan om die vijftig porties over de hele aardbol uit te strooien. Hoeveel liefde, kracht en moed vergt zoiets? Onbeschrijfelijk. Dit is werkelijk een ongelofelijk bijzonder verhaal en het stijgt wat mij betreft boven alles uit. Na een paar ferme slokken bier en tijdje stilletjes nadenken concludeer ik dat het aangrijpende verhaal me ook hoop geeft. Hoop die ik soms een beetje kwijt ben na m’n eigen (relatieve) sores van de afgelopen anderhalf jaar. Dat ik het soms moeilijk vind om nog te geloven in Echte Liefde. Maar dit verhaal laat het me zien. Het bestaat nog. Godzijdank. Daar proosten we op.
Das boot
De eerste nacht op het platgeslagen matje op de volle slaapzolder is bijzonder. Ik verwacht geen oog dicht te kunnen doen maar ik blijk toch in slaap te kunnen vallen hier en zie na vaak wakker te zijn geworden met tintelende ledematen of pijn in de rug dat de zon is opgekomen. Dag twee voor de boeg. We stoppen vandaag twee keer, op Moyo Island waar we vanaf de boot naar de kust van dit kleine eiland mogen zwemmen om via een paadje door de jungle naar een waterval te gaan. Stop twee van die dag is een snorkelstop bij Santonda Island, een rond, onbewoond mini-eilandje met in het hart een zoutwater-meer. De wind heeft voor de verandering de hele baai volgeblazen met smerig afval dus het snorkelen wordt wreed verstoord door de dikke laag troep dat op het water drijft. Ik wordt er een beetje moedeloos van, al dat plastic hier. Nadat iedereen weer aan boord is maken we de grote oversteek van veertien uur varen naar de volgende stop, in de buurt van het Komodo Island. Daar begint dag drie. In de avond wordt er weer gezellig op het dek gehangen en heeft Craig een van land meegenomen fles bocht tevoorschijn getoverd. Het is werklijk niet te zuipen. Als enige twee die-hards proberen we er het beste van te maken.
Dag drie begint met een klim in brandende zon naar de top van Laba Island van je waar je een schitterend uitzicht hebt de omgeving van het Komodo gebied. Er liggen hier tientallen, zo niet honderen losse eilandjes, sommigen bewoond, maar de meesten niet. Ik zweet me helemaal die pleures en wil alleen maar zwemmen om af te koelen. Jammer dat er allerlei onzichtbare kwalletjes in het water hangen die iedereen gemeen maar onschadelijk prikken. Snel weer op de boot voor de volgende stop: Manta-Point. Hier komen twee zeestromen van koud en warm water bij elkaar en dit zorgt ergens tussen de vele eilanden voor een plek waar de stroming hevig is, maar het voedsel (plankton) rijkelijk aanwezig is. De kans om hier manta’s te zien wordt geschat op 85%. De kapitein stopt hier de boot maar het schip wordt door de gemene stroming dikwijls van z'n plek gedreven. De kapitein vind het nog een beetje te link nu maar zodra we naast de boot opeens de grote manta’s zien zwemmen begint iedereen op de boot te gillen en zenuwachtig op en neer te springen. Wie durft grijpt een snorkel en duikbril en springt in het diepe, donkerblauwe water. Ik poep bijna in m’n broek, maar hoe vaak krijg je de kans om echte wilde manta’s van dichtbij te zien zwemen? Na wat aarzelen duik ik er ook maar in. Het water is koud en de stroming echt heel erg stevig. We proberen bij elkaar te blijven en turen allemaal met onze duikbrillen de donkerblauwe diepte in. Zodra je je hoofd boven water steekt is de boot opeens ver weg, maar dat is nu even niet belangrijk, die houdt ons wel in de gaten. Zodra iemand ergens een manta spot wordt er opnieuw gegild en zwemen we haastig in de richting van waar het gegil vandaan komt. En dan zie we ze: zo’n zes, zeven meter onder ons, de schitterende ruitvormige zwarte manta’s, galant door het water zwevend. Wow! Opeens zie je ze opduiken uit de donkere verte en door hun grote spanbreedte zijn ze met een paar slagen van hun 'vleugels' ook zo weer uit ’t zicht. Maar ze zijn levensecht en levensgroot. Het duurt niet al te lang en dan zijn alle manta’s uit beeld. De boot ploetert in de stroming en pikt de uitgelaten snorkelaars op. We praten opgewonden nog zeker een half uur na over wat we zojuist met eigen ogen hebben gezien.
Laatste stop vandaag: Red Beach. Tja, vanaf de boot ziet het er gewoon uit als een geel strand. Maar volgens de mensen die daadwerkelijk óp het strand zijn geweest kun je duidelijk rode zandkorreltjes zien. Maakt ook niet, hier kun je ook goed snorkelen. Het water is schoon dit keer (!) maar de stroming stevig, oppassen dat je niet wegdwarrelt. Na een uur snorkelen en het zien van het onderwaterleven hier gaan we weer op pad naar de rustplaats van vandaag: Kalong Island tegenover de kust van Komodo Island. Daar gooien we het anker op de plek waar de vliegende honden duidelijk zichtbaar in de bomen langs het water hangen. Het plan is om hier de nacht op de stilliggende boot door te brengen. Zo kunnen we de vliegende honden zien uitvliegen bij zonsondergang en zien terugkomen bij zonsopkomst, om vervolgens op onze laatste dag eindelijk de Komodo-dragons te bekijken. En omdat we hier stil liggen komen de onvermijdelijke verkopers in hun kleine bootjes van het dorp Komodo snel naar de boot toe om aan de opvarenden Bintangs, souvenirs en sigaretten te slijten. Ze weten dat we op rantsoen zijn en daar maken ze handig gebruik van.
Andy en ik smeden een plan. We hebben na een paar dagen rijst, mie, groeten, tofu en vooral nauwelijks vlees trek in iets anders: vis bijvoorbeeld! De bemanning heeft afgelopen dagen geprobeerd al varende iets uit de zee te halen maar behalve stukken plastic vooral niets eetbaars. Dus wat nou als we een van die verkopers met hun bootje strikken om ons naar het dorp aan land te brengen en we daar proberen een vis te bemachtigen, die ter plekke laten klaarmaken en weer terug mee nemen aan boord?
Een half uur later zit ik samen met Andy en nog een paar opvarenden in het kleine knetterende bootje op weg naar het op 10 minuten varen vaste land, het dorp Komodo. Een straatarm dorp op palen. We worden door een brigade giechelende kinderen ontvangen en onze verkoper-met-bootje roept een en ander in de rondte en lopen we vervolgens tussen de loslopende geiten, honden en kippen door het dorp-op-palen door naar huis nummer 1. De vangst voor die dag blijkt al verkocht te zijn in de hoofdstad, wat rest zijn kleine visjes. Andy is een duidelijk Duitse regelaar dus er wordt ter plekke drie kilo vis gekocht, en dat wordt op een houtskool vuurtje door iemand anders onder huis nummer 2 klaargemaakt. Wij maken van de tijd gebruik om te voetballen met de kinderen en rond te neuzen. Hier is niks, geen toeristen, geen auto’s, geen geld. Straatarm maar de deuren staan wijd open. De mensen zijn harstikke aardig en om de locale economie een beetje te steunen koop ik ergens een Bintang van een meneer (ook omdat ik dorst heb). Er loopt schijnbaar een groot hek om het vissersdorp heen om de Komodo-dragons die over de rest van het eiland heersen tegen te houden. Na een uurtje is de vis klaar en varen we met een schaal verse, gebakken vis weer terug naar de boot waar we de buit verdelen en zo een mooi, compleet diner hebben. De inkijk in het dorpje was een hele leuk bonus op de tot nu heel erg geslaagde boot-trip. Iedereen kent elkaar inmiddels en het werkt waarschijnlijk net als op een schoolreisje: na een afwachtend begin gaat na een paar dagen iedereen voor elkaar door ’t vuur. De laatste avond wordt boven op het dekje afgesloten met gitaarmuziek en liedjes zingen, biertjes, sigaretten, nog meer niet te drinken bocht, en kijken naar de sterren. En, omdat we toch niet varen besluit ik om samen met Andy en Craig gebruik van te maken van de stilliggende boot en halen we zonder iedereen wakker te maken (bijna gelukt) de slaapspullen van de krappe zolder en slepen we het naar het bovendek. En zo slapen we in de open lucht onder de sterren, en worden we de volgende ochtend vochtig door de damp wakker met de opkomende zon en de terugkerende vliegende honden die na een nacht jagen weer in hun bomen kruipen.
Tijd voor een douche
De laatste dag is aangebroken. We gaan naar Komodo Island. Dit moet een beetje het hoogtepunt worden maar eerlijk gezegd valt het een beetje tegen. We lopen een paar uur over het eiland en zien welgeteld drie voor pampus liggende Komodo’s waarvan ik het vermoeden heb dat ze net door de parkwachters klaargemaakte hap hebben gegeten. Het zijn indrukwekkende dieren. Grote pre-historisch uitziende hagedissen van twee-en-halve meter. Het idee dat ze hier loslopen en wij daartussen geeft wel een beetje een kik. Zeker als onze parkwachter aan het eind van de tocht opeens gillend uithaalt naar een van de Denen die net wat te dichtbij komt. De parkwachter verdwijnt vervolgens kwaad van het toneel, tot hilariteit van de groep uiteraard.
Het zit er bijna op nu, hierna nog een stop op Rinca eiland. Maar niet voordat Andy me bij het verlaten van Komodo Island afzondert van de groep en me z’n iPhone in handen geeft. Hij haalt een mini-urn uit z’n tas en zodra de kust veilig is vraagt hij me om dit moment, hier op Komodo Island, te filmen. Iedere keer als hij de as van z’n vrouw verstrooid neemt hij het op op video. Zo heeft hij een archief en kan hij het aan de kinderen en kleinkinderen laten zien. Ik ben de eerste die hij de taak van het filmen toevertrouwd - hij gebruikt normaal gesproken een statief - en ik probeer niet te bibberen. Andy vertelt voor de draaiende camera een kort verhaaltje en daar gaat de as van z’n vrouw. Geen heftige emoties maar wel een heel erg bijzonder, stilmakend moment. De film is gelukt, we schudden de hand en gaan op weg naar de boot. We klimmen aan boord en komen na een tussenstop op Rinca Island (meer komodo’s) aan het eind van de dag aan in de haven van Luban Bajo. Iedereen op de boot is aan elkaar gehecht geraakt en, ook al zoeken de meesten een eigen onderkomen in de stad, spreken we af om die avond samen pizza te eten.
We willen vooral eerst tien keer douchen want de driehonderd lagen zout zeewater, zeshonderd lagen zonnebrand, hectoliters stinkend zweet en geen douche voor vier dagen zorgen ervoor dat iedereen in een gruwelijke wolk dampende aroma rondloopt. Alles is smerig, kleren stinken, alles is nat of klam en m'n haar lijkt meer op een bos droog touw. Maar we hebben ’t overleeft. En het gekke is; wat eerst nog een verschrikking lijkt is nu opeens te snel afgelopen. En ben ik naast de geweldige ervaringen van het varen, het snorkelen, het zoeken en vinden van de manta’s, het bezoek aan Komodo Island, de gezellige avonden op het dek en de leuke mensen ook nog eens betrokken bij een van de meest bijzondere verhalen die ik tot nu toe heb gehoord.