Terwijl ik dit schrijf (of eigenlijk overtik uit m'n opschrijfboekje) vaar ik met een flinke vaart het hart van Cambodja in. Vanaf Phnom Penh zijn we vanochtend heel vroeg vertrokken voor een tocht stroom opwaarts en dwars over het grote meer naar de overkant, naar Siem Reap (siejem riep). De boot is een grote witte platgeslagen stadsbus met raketaandrijving. De vaart zit er goed in. Benedendeks staan de stoelen als in een vliegtuigje netjes op rij, en het geheel bied plaats aan zo'n 100 mensen. Voorin hangt ook nog eens een TV-scherm waar onbegrijpelijke Cambodjaanse lach-films worden afgedraaid (een mix van Bassie & Adriaan en Bruce Lee). Het geluid van de TV is niet te horen want de motor achterin de boot overstemt alles (zelfs m'n minidisc...grr!). De mensen aan boord zijn voornamelijk toeristen zoals mij, verder een aantal autochtonen. Tijdens de vaart, die zo'n 5 uur duurt en een afstand van zo'n 300 kilometer overbrugt (de bus duurt minstens 10 uur), gluur ik naar buiten en zie ik het landschap in snel tempo aan me voorbij gaan. Alles is redelijk vlak, met slechts in de verte een paar bergen. De oevers van de rivier zijn bij bezaaid met reusachtige palmbomen met hier en daar kleine nederzettingen ertussendoor.

Cambodja is een vreemd land. Ik had na de eerste dag in Phnom Penh al besloten dat ik Vietnam veel leuker vind. De voornaamste reden is de sfeer in de straat. Er hangt hier een bepaalde achterdocht tussen de mensen. En dat is eigenlijk niet onbegrijpelijk als je een beetje het verleden van Cambodja induikt.

Gisteren ben ik op een tour naar de Killing Fields gegaan, een plek waar simpel gezegd genocide is gepleegd. Honderden, duizenden mensen, jong, oud, zijn daar afgeslacht en begraven. De plek daar had een lugubere aanblik. Tussen de diepe kuilen door waar alle lijken ooit zijn gevonden, staken de kleren van de overledenen nog uit de grond, hier en daar kwam je nog een paar tanden of botten tegen. In het midden van het terrein staat een monument, een soort glazen toren met duizenden schedels erin. Na het bezoek werden we, weer terug in Phnom Penh, afgezet bij de S-21 gevangenis, alwaar duizenden mensen onder onmenselijke omstandigheden vast hebben gezeten, alvorens naar de Killing Fields te zijn verplaatst. De ruimtes daar waar mensen werden ondervraagd, verkracht, en tot de dood gemarteld liggen er nog net zo bij als toen, alleen hangt er hier en daar een foto aan de muur van diezelfde ruimtes met daar in het midden op datzelfde ijzeren bed iets wat ooit een mens moet zijn geweest. Verminkt, geëlektrocuteerd, verbrand en regelmatig ontdaan van enkele ledematen en ingewanden. Absoluut gruwelijk. Met een baksteen in m'n maag ben ik teruggekeerd naar m'n hotel, tijd voor nog zo'n goeie bak koffie. Soms is de waarheid te hard, lijkt het wel.

Wat ik me niet realiseerde toen ik vanuit Vietnam naar Cambodja ging is dat de prijzen hier veel hoger zijn dan in Vietnam. Het geld vliegt hier m'n zak uit en daar had ik nou net niet op gerekend. Mede daardoor, en ook door de heftige dingen die ik had gezien, heb ik heel even overwogen om m'n spullen te pakken en terug te keren naar Vietnam. Maar nee, ik kan Cambodja niet verlaten zonder naar de tempel-complexen van Angkor Wat te gaan. Daar ben ik dus nu naar onderweg. Ik heb mezelf daar een dag gegeven om zoveel mogelijk te bekijken, veelte kort, want met een week ben je nog niet uitgekeken. Dinsdag keer ik dus weer terug naar Phnom Penh, net op tijd voor... kerst!!! De lieve dochter van het hotel heeft me uitgenodigd om met haar, haar broer plus vriendin ergens te gaan eten om vervolgens te gaan stappen. Dat laat ik me natuurlijk geen twee keer zeggen, ook niet in Phnom Penh.

Wordt het toch nog gezellig!