Je hebt verschillende soorten warmte. Je hebt gewone warmte, je hebt droge warmte en je hebt vochtige, plakkerige, drukkende warmte. In die laatste categorie valt Kochi. De hitte in Hampi was extreem, maar droog. De warme, vochtige deken die bij het verlaten van vliegveld Kochi om me heen wordt gevouwen is van een heel ander kaliber. Wow. De temperatuur ligt net als in Mysore rond de 34 graden, maar door de extreme luchtvochtigheid voelt het als 44! Alsof je een botanische kas instapt, zonder uitgang.

Al vanuit ‘t vliegtuig zag ik dat het steeds groener en groener werd naarmate we Kochi naderden. Al staat het water in de rivieren en meren van de staat Kerala angstvallig laag, de lucht is vochtig genoeg om alles te veranderen in een groene, dikke oase. Wat me opvalt in de taxirit naar m’n verblijf in het kleine wijkje Fort Kochi, is dat deze staat weer een heel eigen identiteit lijkt te hebben. Het is zeker een stuk rijker dan Karnataka (waarin Hampi en Mysore liggen), veel meer auto’s, aangeharkte stoepen, dingen lijken hier over het algemeen redelijk te werken. En de staat is zo te zien zeer Christelijk, nog veel meer dan (delen) van Goa. Bovendien heerst hier als enige staat van India een communistische partij. Wat dan weer gek klinkt want ik reed zojuist langs de eerste Porsche en Jaguar dealer die ik tot nu toe in India heb gezien. Het blijft een land van extremen.

Kochi zelf is een havenstad. Hier komen onder andere schepen met olie aan en de olie wordt langs de kust opgeslagen in grote, ronde tanks, wat altijd een heerlijk romantisch aanblik geeft ;-) Nee, het gaat hier om Fort Kochi, of Fort Kouchijn, zoals de Nederlanders van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in de 17e eeuw zouden hebben geschreven. Want het kleine stukje stad, een soort schiereiland, is een heus oud fort geweest. In de 16e eeuw door de Portugezen gebouwd, maar na een oorlog met de Hollanders in 1662 in Nederlandsche handen gekomen. De Nederlanders vernietigden de boel en bouwden zelf een nieuw fort met zeven bastions. Hier zetten de VOC hun kruiden en specerijen handel op, en de sporen daarvan zijn nog in allerlei vormen terug te vinden in Fort Kochi.

Ik heb onderkomen gevonden bij een familie in een zgn. homestay; Green Woods Bethlehem heet het (geen toeval). Je komt binnen in een prachtige tropische tuin met hoge bomen en dichte begroeing, en daarin staat een prachtig bijpassend huis dat uit twee verschillende mintgroene gebouwtjes bestaat waarin ze in totaal 10 kamers verhuren. De familie bestaat uit Sheeba en Ashley. Beiden de meest lieve mensen die je maar kunt indenken, ergens in de 60. De tip voor dit onderkomen kreeg ik al in het begin van m’n reis tijdens m’n yoga-retreat en ik ben blij dat ik hier naartoe ben gekomen. De zaken worden afgehandeld in de knusse volle woonkamer van de familie (“please, sit, sit!”) die tot aan het plafond volhangt met gezellige oude Christelijke afbeeldingen, spreuken, beeldjes, boeken, kerstlampjes, certificaten, foto’s van allerlei bruiloften en partijen, etc. De oude meubels zijn van bruin hout en aan het plafond draaien de ventilatoren voluit want ook voor de lokale bewoners is het afzien op dit moment. Na de plichtplegingen en de uitleg van Ashley over alle bezienswaardigheden in en rond Fort Kochi ga ik de straat op. Het is hier redelijk rustig na de drukte van Mysore. Dit lijkt meer op een dorp. Zo loop ik m’n eerste rondje richting de toeristische noordkant van het Fort. Ik zie allemaal grappige oude Europees aandoende gebouwtjes, het heeft iets Koloniaals. Maar het is niet extreem aangeharkt, er zit een echt rafelig Indiaas randje aan. Leuk!

In de buurt van de kop van de te belopen Fort Kochi wijk, daar waar het ‘t meest toeristisch is, vind ik een pizzeria met tafels op straat, en even verderop een bar. Eerst maar eens naar de bar om met een koud biertje de ergste hitte een beetje weg te spoelen en daarna een pizza, want het Indiaase eten smaakt me nog steeds niet. De pizza uit de steenoven is heerlijk. Maar m’n lichaam tekent protest aan. Ik voel me niet erg lekker dus ga weer terug naar Bethlehem, naar de herberg. In bed check ik m’n temperatuur en die ligt boven de 38ºC, dus, helaas pindakaas, toch weer ziek. Het gekke is is dat ik nauwelijks merk dat ik koorts heb. Misschien komt het wel omdat het buiten zo ongenadig heet is, en doordat ik onafgebroken loop/zit/sta te zweten, en ik daardoor niet eens merk dat m’n lichaam van slag is. Gelukkig val ik in slaap in m’n gezellige kamer, onder de draaiende ventilator.

Bijna tegelijk met mijn aankomst in Green Woods Bethlehem komt ook Cécile aan. Een stevige Franse dame die al een tijd in Amsterdam blijkt te wonen. Cécile is duidelijk van het type doorpakken; ze is kunstenares en staat stevig op haar benen. Ze heeft bovendien twee jaar in India gewoond om klassieke Indiase zang te bestuderen, dus ze is duidelijk op haar plek hier. We besluiten de tweede dag samen op te trekken en pakken ‘s ochtends een riksha naar het noorden van de wijk. Ik ben nog steeds niet helemaal lekker, maar goed, rustig aan maar. Kan ook niet anders met deze hitte.

In Fort Kochi is op dit moment de kunst-biënnale aan de gang. Her en der verspreid door de oude wijk zijn in allerlei oude panden tentoonstellingen opgezet. Er wordt kunst getoond van veel Aziatische kunstenaars maar ook uit andere delen van de wereld. De ruimten zijn allemaal schitterend, veelal met een rijke geschiedenis. De tentoongestelde kunst is erg leuk en divers. Deze wijk is de perfecte plek voor zo’n kunstfestival.

Het is bovendien leuk om met Cécile op te trekken; ze weet erg veel van India en heeft veel gezien. Ze weet goed wat je moet eten, wat niet, waar je op moet letten, en ze kan erg goed onderhandelen als ‘t om het onvermijdelijke handjeklappen gaat. ‘s Avonds eet ik in een westerse hap in Kashi’s Art Café terwijl Cécile op zoek gaat naar haar favoriete Indiase maaltijd.

Na een paar dagen in gezellig Fort Kochi waarin ik rondjes op m’n gehuurde scooter rijd (heerlijk verkoelend), tentoonstellingen bezoek, antiek en andere winkeltjes bekijk, probeer bij te eten want de kilo’s vliegen eraf, wordt het tijd om weer verder te gaan.

De volgende bestemming is Munnar, een bergdorp zo’n vijf uur rijden landinwaarts. Het ligt op zo’n 1300 meter hoogte dus de temperatuur daar zal heerlijk koel zijn. Maar Munnar zelf heeft niets te bieden, het gaat om de omgeving. Hier zijn de grootste thee-plantages van India gevestigd. 13.950 hectare welteverstaan. Vanaf Kochi kun je op allerlei manieren naar Munnar. Ashley stelt voor een auto met chauffeur te regelen die me een paar dagen zal rondrijden. De kosten vallen relatief mee. Maar Cécile wil er niets van weten. Ervaren als ze is pakt ze liever de lokale bus. Bussen en India horen bij elkaar. Maar het zijn geen bussen zoals wij die kennen. Het zijn oude, stalen, vooroorlogse rammelkisten, zonder ruiten in de vensters en vaak overvol. Ik besluit om me bij Cécile aan te sluiten en zo gaan we samen op weg naar het ranzige busstationnetje van Kochi om daar een bus naar Munnar te vinden. Dit zetje had ik even nodig, want zodra we in een afgetrapte bus stappen en de bus zich ratelend, hoestend en proestend in gang zet kan het genieten beginnen. Er is geen betere plek om India tot je te nemen dan vanuit een bus zonder ramen. De rit gaat dwars door allerlei dorpjes, door bergpassen, langs rivieren, en bij iedere meter die we stijgen daalt de temperatuur en wordt het steeds meer genieten. Ik voel me zo steeds dichterbij het echte India komen en geniet met volle teugen. Ik voel me een beetje zo’n uitgelaten hond die met z’n kop uit het raam van een rijdende auto hangt, en dat vijf uur lang. En hoe dichter we bij Munnar komen hoe mooier het landschap. De hoog gelegen thee-plantages zijn schitterend; knalgroene lage struiken als een oneindig labyrint over de bergen gelegd.

Het bergplaatsje Munnar zelf kun je snel vergeten; smerig, stoffig, lawaaig en zonder enkele trekpleister. Een paar volgepakte kromme straten met niets dan vastgelopen toeterend verkeer. Het is meer een plek van waaruit alles en iedereen een richting op gaat. Ik zie opvallend veel grijze Jeeps. Deze worden gebruikt om mensen naar moeilijk bereikbare en hooggelegen dorpen te brengen. Verder veel riksha’s, auto’s en bussen. Uiteraard worden we bij het uitstappen van de bus weer belaagd door tientallen chauffeurs dus nadat ik alle stof van me heb afgeklopt strik ik een nieuwe taxi-vriend Mani, hij brengt me met z’n taxi nog zo’n 45 minuten rijden verder naar m’n verblijf. Ik heb vooraf weer een onderkomen geboekt en deze ligt vrij ver buiten Munnar. De uitzichten zijn adembenemend. Mijn verblijf is ook een soort homestay, maar dan heel anders dan in Kochi, gelegen in een gehucht, en het wordt gerund door een relatief jonge gozer. Maar de kamers zijn schoon en de omgeving is betoverend. En de temperatuur; ik heb ‘t voor het eerst in weken geloof ik een beetje fris (het is inmiddels avond). En dat is best even lekker na die extreme temperaturen. M’n lichaam vind ‘t allmaal maar niks dat temperatuur-geschommel en trakteert me op een fikse hoofdpijn. Gelukkig zakt die na ‘t avondeten weer weg.

Dag twee in Laknam (m’n verblijfgehucht) breekt aan. Er schijnt een waterval in de buurt te zijn dus op aanraden van een van de andere gasten loop ik de weg af naar beneden. Zo kom ik oog in oog met de thee-plantages en de daarop werkende (veelal) dames. Ze knippen met grote scharen de bovenste laag bladeren van de struiken af en die worden opgevangen in aan de scharen vastgemaakte zakken. Die worden weer geleegd ik grotere zakken en aan het einde van de dag hebben de dames een flinke berg theebladeren verzameld. Zwaar werk. De heuvels zijn erg stijl en de thee behoorlijk zwaar. Bovendien verdient het weinig. De meeste thee-plantages hier zijn in handen van mega-corporatie Tata (net als Tata Steel in Nederland). De werknemers krijgen van meneer Tata gratis onderwijs en gezondheidszorg, maar het loon is minimaal, een paar euro per dag. De waterval blijkt niet echt woest te zijn, want het is en blijft een droge boel. De rivieren staan allemaal laag dus ook de watervallen zijn niet bijzonder spectaculair.

‘s Middags wil ik terug naar Munnar want het gehucht Laknam is van de buitenwereld afgesloten v.w.b. internet; iemand heeft ergens een kabel doorgeknipt. Opeens merk je hoe onthand je bent. Ik wacht samen met de Engelse dame een half uur op de lokale bus maar opeens verschijnt er een volgeladen, half-open Jeep. “To Munnar?” “Yes!” “How much?” “40 roepies” “Perfect!”, en zo word ik achterin een afgetrapte Jeep gepropt, tussen wat zakken troep en welgeteld dertien anderen (vijf op de voorbank, zes op de achterbank (!), en drie achterin (twee jochies en ik)... De Engelse dame blijft achter op de bus wachten. We hobbelen een uur lang bergop richting Munnar. Iedereen die hier een grote auto heeft neemt mensen mee of zet mensen af. Er worden wat roepies uitgewisseld en zo is iedereen geholpen. Te gek. Ik kijk de hele weg achter uit de Jeep naar het landschap en maak wat grapjes met de twee verlegen schooljongens.

In Munnar vind ik m’n taxi-vriend Mani en maak een afspraak voor de volgende dag; hij zal me de hele ochtend rondrijden om wat mooie plekken te gaan bezoeken en zet me dan af in Munnar zodat ik de bus naar volgende bestemming Kumily kan pakken. Ik eet in flinke berg rijst in een restaurantje met wifi en kan zo ook alvast een onderkomen boeken voor Kumily. Ook geregeld. Na nog wat geslenter door het gruwelijke bergdorp spring ik op een net aangekomen bus naar Laknam en ik hang m’n hoofd weer als een Afghaanse windhond uit ‘t raam (m’n haar begint ook op dat van een windhond te lijken inmiddels). De bus blijft nog even staan en ik kijk naar het stoffige en lawaaiige gedoe in de straten van Munnar. Werkelijk alles is smerig en afgetrapt. Maar tussen die ellende kruist m’n blik dat van een klein jongetje dat ook uit het venster van een bus hangt, aan de andere kant van de straat. Zodra onze blikken elkaar kruisen verschijnt opeens de mooiste, stralendste lach die je je maar kunt voorstellen op z’n gezicht. Ik moet ook lachen en we groeten elkaar voordat de bus zich langzaam in beweging zet. Ik denk dat dat India is; temidden van alle puinhoop en chaos tref je soms van die onverwacht mooie, ontroerende momenten aan. Het ligt allemaal heel dicht bij elkaar hier.

Zo rijden we weer terug naar m’n verblijf. Voor 40 cent zit ik een uur lang tussen de locals eerste rang met verbluffend mooie uitzichten en een frisse wind in de haren. Woef.

De volgende morgen verlaat ik m’n verblijf, drink een mierzoete chai bij het enige stalletje in het gehucht voordat ik word opgepikt door Mani. Die ochtend rijden we uren rond door de bergen, bezoeken mooie uitzichtpunten, een dam, een thee-fabriek, en tot slot zien we vanaf een uitzichtpunt wilde olifanten in het dal grazen. Onvergetelijk. Ik word na afloop afgezet bij de bushalte in Munnar en omdat de bus pas over twee uur komt heb ik alle tijd om de chaos hier nog even te aanschouwen, iets te eten en me voor te bereiden op de lange rit naar Kumily.