Ik kan heel kort zijn over de nachtelijke busrit van Hampi naar Mysore: nooit meer.

Ik denk dat het een van de meest oncomfortabele dingen is die ik ooit heb gedaan. Ik wist ‘t al een beetje, van horen zeggen. Maar ik had weinig keus. Als je weg wilt komen uit Hampi moet je met een bus, want de treinkaartjes (vanaf verderop gelegen Hospet) zijn steevast ver van te voren uitverkocht. En dat betekent een nachtbus, een zgn. sleeper; geen stoelen maar ligplaatsen. In theorie kan het prima; ligplaatsen in een bus. Twee boven elkaar, aan de ene kant ban de bus tweepersoons en aan de andere kant 1 persoons. Een soort grote bagagerekken eigenlijk. Met gordijntjes.

De bus vertrekt om 22 uur bij de bushalte van hampi, die niet bestaat. Het is de plek waar overdag een marktje is bij de entree van het dorp. ‘s Nachts maken hopen afval, slapende koeien en rondhangende honden hier de dienst uit. Er staat al een iemand te wachten als ik vol vraagtekens kom aanlopen. Beiden hebben we geen idee of dit ook daadwerkelijk de busstop is. Uiteindelijk komen er nog twee mensen en komt even voor tien uur een grote touringcar via de toegangspoort van het gehucht aanstormen. De bus keert en de chauffeur in wit pak en een officieel uitziende norse man-met-snor in een groen uniform uit. Onze papieren worden gecontroleerd en we worden zonder veel humor ingeladen. Mijn plek is voorin de bus, boven, op een van de 1 persoons ligplaatsen. Een klein verchroomd trappetje op en achter de gordijntjes is dan mijn ligplaats voor de komende 9 uur. De ondergrond is van nepleer en behoorlijk aan de stevige kant, het ‘kussen’ is zo groot en zo hard als een broodtrommel, ook van nepleer. Geen lakentje of iets dergelijks. Dit is ‘t.

In de breedte pas ik er precies in, maar in de lengte, met m’n 182 cm past het nét niet. Als ik mezelf uitstrek als ik op m’n rug lig moet ik m’n hoofd een stukje kantelen anders zit ik klem. En dat wil je niet, want iedere keer als de chauffeur op de rem trapt en vervolgens weer gas geeft beuk je eerst met je voeten een daarna met je hoofd tegen de tussenschotten die de slaapplaatsen van elkaar scheiden. Ik moet denken aan sardientjes in blik en aan lijkkisten, dat idee. Het wordt een lange rit.

Buiten is niet veel te zien want het is donker. Soms werp ik achter het gordijntje vandaan toch een blik naar buiten als we door een stadje rijden, en de aanblik is soms bizar. Omdat het donker is en het hier misschien al maanden niet heeft geregend, heeft alles een zelfde stoffige kleur gekregen, en het verschrikkelijk rommelige en chaotische tafereel van zo’n willekeurige straat in een willekeurig stadje krijgt in die monochrome tinten bijna iets apocalyptisch. Alsof er een orkaan heeft geraasd. Het ziet er uit als een filmset, maar het is realiteit. En dit is het zuiden van India, niet het noorden, waar het nog een graad heftiger schijnt te zijn.

Je zou kunnen verwachten dat de buschauffeur rekening houdt met z’n inzittenden (inliggenden?) maar nee; hij rijdt als een riksha-chauffeur: dan weer hard, op het laatste moment vol in de remmen, dan weer vol gas optrekken, slingerend, links, rechts inhalend, mensen uitscheldend die ‘m in de weg zitten, en uiteraard weer die godvergeten claxon ingedrukt. Ik moet mezelf zeker het eerste uur regelmatig vasthouden om niet uit m’n bed te worden geslingerd. India ligt bovendien vol met verkeersdrempels (‘slapende politieagenten’, volgens m’n riksha-vriend Manju), die gemeen hoog zijn (type halve boomstam). Zodra er zo’n drempel nadert trapt de chauffeur vol op de rem, om dan, BENG BENG, over de drempel te stuiteren en vervolgens weer hard op te trekken. Ook midden op de grote weg.

Het eerste half uur kan ik er nog wel om lachen, maar na een uur of twee vergaat het lachen me wel een beetje. Het nepleer van de bekleding zorgt er bovendien voor dat ik flink lig te zweten in m’n korte broek en t-shirtje. Raampje open betekent stof naar binnen, raampje dicht betekent zweten geblazen. Na de eerste twee uur lijkt ‘t ietsjes rustiger te worden omdat we op een iets grotere weg rijden, maar echt relaxed wordt ‘t nooit die nacht. Dit is het moment om die stille plek – waar die klein meid uit Hampi het over had – in mezelf op te zoeken. En gelukkig heb ik muziek bij me. En koekjes. Ik dommel na een paar uur muziek luisteren af en toe een beetje weg, om vervolgens weer wakker te schrikken door een drempel, een hobbel, een uitwijkmanoeuvre, een claxon, en zak dan weer weg. En, ik was vanochtend al om 5 uur op om de zonsopkomst bij Hampi te gaan bekijken. Moe ben ik in ieder geval.

Uiteindelijk wordt het licht buiten en komt alles langzaam tot leven. Dat betekent dat we bijna in Mysore (spreek uit: mei-soor) moeten zijn. Rond 7 uur draaien we de al volledig tot leven gekomen busstation van Mysore op. Wat is het toch een mirakel dat er zo vroeg al zoveel mensen zoveel drukte en herrie kunnen veroorzaken hier. Ik zelf heb verblindende hoofdpijn als ik verfrommeld en stinkend de bus uit stommel en m’n met een laag stof bedekte backpack uit het bagageruim trek. Gelukkig heb ik nu beter opgelet met het vooraf boeken van een kamer. Na de hitte van Hampi ben ik toe aan iets meer luxe dus heb ik dicht bij het centrum een hotelkamer met warm water, airco en ontbijt gevonden, tegen een hele vriendelijke prijs (€16 euro per nacht). Een opgetrommelde riksha brengt me zonder omweg naar m’n hotel en kan ik – ook al ben ik vroeg – direct een kamer in. Ik neem een lekkere warme douche (eindelijk) en ga op het zachte bed liggen: de rit heeft erin gehakt; rillerig, koortsig, hoofdpijn, maagpijn, en geen honger ook al heb ik lang niets gegeten. Ik weet ‘t zeker: ik ben voor het eerst deze reis officieel ziek.

Ik besluit die dag mezelf even helemaal over te geven (letterlijk) aan het ziek zijn. Ik sluit de gordijnen en kijk uren naar de draaiende ventilator aan het plafond. Ik heb milde koorts dus ik maak me niet te veel zorgen over enge ziektes zoals malaria of dengue. Het hoort er bij, ziek worden op zo’n reis. Ik ben eigenlijk verbaasd dat ik nog geen Dehli Belly heb opgelopen. En het goede is: ik ben ziek in een comfortabele omgeving en niet midden in de jungle. Zo verstrijkt de eerste dag in Mysore liggend in bed. Ik eet niets, drink alleen water, werk wat ibuprofens weg en laat iemand een kop thee brengen. Ik probeer vooral veel te slapen, en dat lukt.

De volgende dag voel ik me boven verwachting goed. De slaap heeft z’n werk gedaan, en op nog wat koude rillingen na voel ik me klaar om de stad in te gaan. Mysore is een stad van bijna 1 miljoen inwoners in het zuiden van India en staat bekend als ‘City of Palaces’. Met een gigantisch paleis midden in de stad, en verder verspreid door de stad veel mooie monumentale gebouwen. Mysore is ook van de schoonste steden van India, dus je struikelt hier niet direct over allerlei rotzooi. De mensen zijn aardig en lijken geïnteresseerd te zijn in waar je vandaan komt en wat je komt doen. Bovendien is Mysore ook een yoga-mekka en ligt in een van de buitenwijken de beroemde (én beruchte) Shala van de grondlegger van Ashtanga yoga. Voor mij reden genoeg om deze stad aan te doen.

Het paleis is mooi maar het kitsch-gehalte is erg hoog. Ik weet ‘t niet. Al die zogenaamde gouden pilaren en sierlijke ornamenten. Het heeft allemaal iets lachwekkends eigenlijk. Maar goed, ik ben er nu toch. Er staat allerlei prularia tentoongesteld en het paleis wordt dagelijks dan ook druk bezocht door vooral veel Indiase toeristen.

‘s Middags ga ik per riksha naar de buitenwijk Gokulam. Hier moet ergens de Shala van de in 2009 overleden grondlegger van Ashtanga, Sri K. Pattabhi Jois, zijn. Ik zie inderdaad verdacht veel witte mensen met of zonder yogamatjes rondlopen hier. Ik ga op onderzoek uit. Ik zie in ieder geval dat de wijk een rijke villawijk moet zijn; de huizen zijn enorm en de straten lommerrijk, wat een contrast met de andere delen van Mysore! Ik sla ergens rechtsaf en sta dan opeens voor de poort van dé Shala. Wat apart. Iedereen die ook maar iets voorstelt in de Ashtanga wereld is hier minstens één keer geweest. Helaas mag ik geen kijkje nemen binnen, dus maak ik een selfie voor de poort. Dichterbij zal ik niet komen denk ik. En dat is prima. Want zo mooi als (Ashtanga) yoga is, het heeft ook een groot probleem dat te maken heeft met de organisatie en het feit dat – zodra het allemaal wat serieuzer wordt – het allemaal lijkt te draaien om één man, de huidige guru, de kleinzoon van de oprichter Pattabhi Jois; Sharath Jois. Het ruikt allemaal niet even fris vind ik (er gaat veel geld in om en de hele familie Jois lijkt inmiddels met elkaar gebrouilleerd geraakt). Anyway, ik heb ‘t in ieder geval even met eigen ogen kunnen zien. Terug naar m’n hotel.

Het reizen hier betekent dat je steeds flink vooruit moet plannen, anders zit je langer op een plek dan je misschien zou willen. Het is wat harder werken dan ik gewend ben van andere landen. En aangezien ik zo’n lange busrit niet meer zie zitten besluit ik een binnenlandse vlucht te nemen van nabijgelegen Bangalore naar het zuidelijke Cochin, m’n volgende bestemming. Ik heb nog ongeveer twee weken te gaan en wil graag daar in de omgeving het een en ander bezoeken. Ik boek dus voor een paar tientjes een vlucht en regel een buskaart van Mysore naar luchthaven Bangalore, voor de woensdag. Ik heb dus de hele dinsdag nog om van Mysore te genieten en de nodige trekpleisters te bezoeken. Ik strik een risksha-vriend, genaamd Babu. Voor een vooraf afgesproken bedrag neemt hij me de hele ochtend mee naar diverse leuke plekken in de stad. Ideaal. Hij neemt me ook mee naar kleine handwerkfabriekjes in het oude Mysore, waar met de hand houten meubels worden bewerkt, sigaretten worden gerold en wierook wordt gemaakt. Uiteraard wordt er her en der op aangedrongen om ook iets te kopen. ‘s Middags maak ik een lange wandeling door de stad, over de drukste bazaar-achtige markt in de buurt van het centrum. De geuren, kleuren en geluiden zijn intens maar het is een mooie ervaring. Bovendien: de temperatuur ligt in Mysore een stuk lager – een milde 34 graden – en er staat zelfs een klein beetje wind. Dit trek ik prima.

Het blijft een groot nadeel van hier rondreizen; het constante getrek aan m’n geld. Bij iedere transactie, maakt niet uit waar en hoe, moet onderhandeld worden, en word je uiteindelijk nog behoorlijk getild ook. Je kunt zeggen dat ‘t voor ons om kleine bedragen gaat, en dat is ook zo, maar als je bij vrijwel iedere transactie moet gaan handjeklappen, al gaat het om een paar koekjes of een fles water... vermoeiend. Soms sta je een paar minuten een prijs te onderhandelen voor een riksha-rit van 50 eurocent... Voor een keer is dat best grappig, maar na vier weken... Misschien komt het wel omdat ik beetje ziekig ben/was. Ik merk dat ik wat minder toegeeflijk wordt de laatste paar dagen, als ze niet meewerken dan zoek ik meteen een ander, ook omdat ik beetje weet wat dingen normaal kosten hier. Door het ziek worden ben ik ook de smaak voor het lokale eten even kwijt. Tot nu toe heb ik zonder uitzondering iedere dag heerlijk Indiaas gegeten. Wat ze op tafel toveren is echt verrukkelijk. Maar na m’n ziektedag heb ik vooral visioenen van borden patat en pizza’s. Gelukkig vind ik voor m’n laatste avond in de leuke stad Mysore een pizzeria die lekkere pizza’s serveert.

Woensdagochtend ga ik per riksha naar het drukke busstation van Mysore en kan daar even genieten van het schouwspel voordat m’n bus naar vliegveld Bangalore vertrekt. Alles loopt op rolletjes dit keer en in de bus loop ik weer eens tegen een yoga-dame aan, dit keer uit Ierland, en ook nu is het leuk om samen wat te lunchen voordat onze vluchten vertrekken vanaf luchthaven Bangalore. Het blijft toch bijzonder dat je alleen reizend zo snel en makkelijk contact maakt. Ook al zijn het soms korte ontmoetingen, ze zijn allemaal waardevol.

Op naar Cochin!