Na m’n aankomst in Yogyakarta (Jogja) en het betrekken van m’n superleuke AirBnB heb ik het idee dat ik in het ritme zit. De eerste week was vanwege de overgang naar de tropen, de drukte en het geregel best aanpoten. Deze stad is wat overzichtelijker, het centrum is ongeveer te belopen en de mensen zijn relaxed. Er loopt een grote drukke winkelstraat door het hart van de stad vanaf het station, beetje zoals het Damrak vanaf het station Amsterdam inloopt. De zijstraten en achter en zijsteegjes zijn lekker rustig, dus heerlijk om doorheen te lopen.

Ik heb vrienden gemaakt met de verhuurders (Chupriit en Mariza) en ik besluit om hier wat langer te blijven. Ik heb het onwijs naar m’n zin. Gewoon een beetje door de stad slenteren, foto’s en praatjes maken, eten van de straat uitproberen en veel water drinken want het is buffelheet. Het aantal witte westerlingen is op één hand te tellen. De bejak-chauffeurs (cyclo) hangen in hun karretjes en sommigen spreken een beetje Nederlands en zijn uiteraard op zoek naar handel. Ook wordt je hier regelmatig aangesproken door de zgn. “art teachers” die steevast Batik willen slijten. Batik zijn de typische Indonesische schilderijen en Jogja is het centrum van die cultuur. Je moet een beetje op je hoede zijn want voor je het weet sta je in een galerie en krijg je een kop thee in je handen geduwd met het idee dat je dan een doek koopt. En geef ze eens ongelijk.

Wat je niet ziet op de foto’s maar niet moet onderschatten is dat het hier warm is, erg warm. Warmer dan die paar spaarzame tropische dagen in Nederland, maar dan praktisch 24 uur per dag het hele jaar rond. Steden als Yogyakarta en Jakarta liggen vrij laag en zijn omringd door bergen en het is hier daarom vrijwel altijd heet. M’n hostel hier heeft geen warme douche of airco, maar dat geeft helemaal niks. Het is heerlijk om na dag slenteren doorweekt thuis te komen en dan onder de frisse douche te stappen en daarna een Bintang te pakken en in het binnentuintje op de drinken. ’t Is wel vakantie.

In dezelfde binnentuin is een klein deurtje naar een achtergelegen steegje. Daar wonen de buren. Piepklein behuisd, naast en op elkaar. Daar halen we onze sigaretjes en laten er de was doen. Lieve mensen en het geeft een goed beeld van hoe de mensen hier wonen en met hoe weinig ze rondkomen. Er zijn ook in deze stad grote, luxe huizen en hotels waar de rijkdom vanaf spat en waar de vermogende Indonesiërs verblijven. Maar in de steeg hierachter krijg je een goeie indruk van het gewone leven van Jogja.

Dinsdagnacht/woensdagochtend word ik om 3:45 uur (gaap) opgehaald om naar het 40 kilometer verderop gelegen boeddhistische Borobudur tempelcomplex te gaan. We vertrekken zo vroeg omdat je vanaf een hoger gelegen plek de zon over het dal en de tempels kunt zien opkomen. Midden in de nacht scheuren we in een minibusje over de donkere en natte wegen van Yogyakarta. Polen, Denemarken, Egypte en Nederland als gapende zoutzakken hobbelend op transport. Onze bestuurder is een broekie van 23 en rijdt als een maniak. Maar goed. Toch veilig aangekomen bij het afzetpunt om verder over een paadje omhoog te klimmen naar het uitzichtpunt. Het is nog donker en glad dus oppassen dat je nergens een natte helling afglijdt, de bananenbomen in. Boven aangekomen breekt de zonsopkomst net aan. De zon komt hier op in het westen oosten (bedankt juf, 't is de hitte) en langzaam wordt het lichter. En ondanks dat het boven ons hoofd bewolkt is en het een klein beetje spettert verschijnt aan de horizon langzaam een schitterende rode gloed en worden de contouren van het tropische landschap langzaam zichtbaar. Er hangt bewolking en mist in het dal. Links zie ik langzaam de grote vulkaan Merapi verschijnen. Een slapende reus waar heel gemoedelijk een grote pluim rook uit dwarrelt. Een dan, in het dal, tussen de mistflarden wordt ook de grote stoepa van het Borobudur tempel zichtbaar. Echt adembenemend. Het licht veranderd voortdurend en iedere blik geeft weer een ander beeld.

Bule!

Nadat de zon op is en alles en iedereen is uitgekeken glibberen we ons een weg naar beneden. Terug in het busje stuiterend en toeterend richting de ingang van de tempel zelf. Het is inmiddels licht en er zijn al horden scholieren vanuit heel Java op de been. Zodra we het terrein betreden ga ik m’n eigen weg om op eigen tempo van alles te genieten. Opeens voel ik me een stervoetballer want de verlegen en giechelende scholieren willen graag met me op de foto. Een levensechte, witte westerling (Ind: "bule", witmans) is een bijzonderheid dus dat moet met veel mobieljtes en selfie-sticks worden vastgelegd. De meiden en jongens willen als onderdeel van hun Engelse examen ook graag een gesprekje in het Engels voeren; waar kom je vandaan, hoe heet je, wat vind je van Indonesië etc. Hartstikke leuk en lief en ik geniet van het contact. Aangezien ik paar woordjes Indonesisch heb geleerd lachen ze wat af als ik opeens iets in hun eigen taal terugzeg. Ik heb alle geduld: hoe vaak kun je je nou een bekende acteur voelen, inclusief groupies en fanclubs?

Anyways, de tempel zelf is schitterend. Wel kleiner dan ik had gedacht qua oppervlakte en erg druk bevolkt maar niet minder mooi. Ook het uitzicht vanaf de hoogste verdiepingen is geweldig. Ik probeer zoals staat aangegeven met de klok mee op iedere verdieping een rondje te lopen. Ik denk dat ik halverwege ben gestopt. Te heet.

Volgende stop is het nog eens uur rijden verderop gelegen Hindoeïstische tempel Prambanan. Een andere religie weer en dus een andere bouwstijl. Twee tempels op ongeveer een kilometer van elkaar. De grote tempel heeft zes stijle piramide-achtige torens die vele tientallen meters de lucht insteken. Ook hier weer veel gegraveerde stenen van alle Hindoe goden die je maar kunt bedenken. Ik zoek de schaduw een beetje op want het is erg warm en heb honger. Na een uurtje lopen we met het busgroepje terug richting parkeerplaats en weet onderweg nog broodnodige zak chips en wat drinken te kopen. Na aankomst terug in Yogja neem ik afscheid van m’n medereizigers en ga de stad in om iets te eten (nog steeds honger) en bij terugkomst in m'n hostel hang nog een tijdje met Chupriit in de het binnentuintje van m’n hostel. Superleuke, lange dag.

Schijtkoffie

Donderdag loop ik nog maar eens door de stad op weg naar het waterpaleis. Yogyakarta heeft namelijk een heuze Sultan en daarom een aparte status binnen de republiek Indonesië. En bij een Sultan hoort een paleis. En een waterpaleis met zwembaden. Het grote paleis laat ik voor wat het is maar het waterpaleis lijkt me wel wat. Er schijnt een ondergrondse moskee te zijn en dat wil ik wel even zien. Daar aangekomen word ik door iemand aangesproken die me graag wil rondleiden. Hij wordt betaald door de overheid dus vraagt mij geen geld, dat scheelt. Hij neemt me mee door het oude waterpaleis, de ondergrondse moskee, en de Kampung (woonwijk) om het paleis heen. Yogyakarta is in 2006 zwaar getroffen door een aardbeving en los van alle schade in de stad is ook dit oude paleis flink beschadigd. Unesco zorgt voor restauraties. Na de leuke rondleiding word ik voorgesteld aan de vrienden en broer van m’n gids. Ze hangen een beetje rond op het plein voor het paleis. Ik ga erbij zitten voor ik het weet zit ik met deze mannen Soto Ayam te eten en thee te drinken en te kletsen. Dit maakt het reizen alleen zo leuk, contact maken is makkelijk en vaak zijn mensen nieuwsgierig en geïnteresseerd. Een van de vrienden van m'n gids is weleens in Nederland geweest en blijkt een echt handelaartje te zijn. Hij vertelt breeduit over Indonesië en de verschillende regio's, waar ik wel heen moet gaan, welke vulkaan gesloten is, welke open, welke eilanden het mooist zijn en het meest rustig. En zo zit ik vijf minuten later bij deze gast achterop z’n scooter en rijden we de stad uit - door de regen - richting zijn fishfarm, waar hij tussen de palmen en bananenbomen vissen kweekt om te verkopen aan de lokale vishandelaren. Slimme vent! Ook stoppen we bij een koffie-maak-fabriekje. Hier wordt koffie gemaakt uit de stront van civetkatten (je leest het goed). De civetkatten lopen op koffieplantages en eten de koffiebonen, die kakken ze na 8 uur weer uit en het fermentatieproces heeft z’n werk dan gedaan. De stront wordt verzameld en gewassen en de smakelijke bonen komen weer tevoorschijn. Daarna worden ze gepeld (met de hand, boon voor boon) en geroosterd en daarna kun je er dus koffie van maken. Kopi Luwak heet het (Luwak is civetkat) en het is de … duurste koffie ter wereld! Echt waar. In de film The Bucket List gaan Jack Nicholson en Morgan Freeman hier ook langs. Na te hebben mogen proeven koop ik zelf maar een bescheiden zakje. Hierna brengen we nog even een bezoek aan het huis van mijn scooterman en maak ik kennis met de familie. Ik krijg nog een zak met vers fruit van de boom uit de tuin mee ook.

Teruggekomen bij het paleis moeten we schuilen want het regent nu tropisch hard. We kletsen wat, we eten wat, we drinken wat, we roken wat. Even later raak ik aan de praat met een Chinese meid die hier ook aan het schuilen is voor de regen. We besluiten om samen terug de stad in te gaan want zij moet ook richting de grote winkelstraat. Ik neem afscheid van de gids met z'n vrienden en zit zo vijf minuten later weer met iemand anders in een Bejac op weg naar de grote winkelstraat. En tien minuten later met diezelfde dame ergens een bak mie goreng te eten die ik een half uur daarvoor nog niet kende. Zo gaat dat dus.

Na ruim anderhalve week Indonesië kan ik zeggen dat de mensen hier oprecht vriendelijk zijn, anders dan in de andere landen waar ik ben geweest - waar je vaak als wandelende geldmachine wordt gezien. Ze zijn hier met hun eigen ding bezig en vinden het leuk dat je er bent, that's it. Deze stad leunt ook voor een groot deel op studenten en dat maakt Jogja alleen maar gezelliger en dynamischer. Ik geniet van deze stad en de mensen maar ga morgen m'n reis voortzetten richting het oosten, er is nog zo veel te zien en te doen.