Ubud, het culturele en spirituele hart van Bali, vrij centraal gelegen op het eiland is onze nieuwe bestemming. Ik ga direct naar deze plaats omdat ik heb afgesproken met een vriendin (Mara) die net uit Nieuw-Zeeland is gekomen en nu ook een reis door Indonesië gaat maken. Maar ik ga ook omdat Ubud dé plek is waar iedereen het over heeft.

En zoals tot nu toe steeds zo is geweest is de werkelijkheid anders dan wat je je er vooraf bij voorstelt. Ik verwachtte in Ubud een rustig pittoresk plekje te vinden met her en der een toerist in Namasté T-shirtje en onder de arm een yogamatje. Iedereen roept dan ook steevast dat Ubud de meest relaxte plek is om heen te gaan op Bali, weg van de drukte van bijvoorbeeld het zuipfestijn op zuidelijk Kuta Beach. Maar nadat we met de taxi het stadje binnenrijden blijkt dat dat nieuws meer mensen heeft bereikt. Ik zie in tien minuten meer witte toeristen dan ik in twee weken Java heb gezien. Ze zitten, hangen, rijden, lopen werkelijk overal. Wat is dit? Een enclave? Ik zie opvallend veel brede gasten in Bintang hempies op scooters, mislukte tattoos, dreadlocks, sletterige, overmatig gebruinde meisjes, en er wordt zo te zien niet bijster veel gelachen hier. De verveeld voor hun winkeltjes rondhangende lokale bevolking is duidelijk in de minderheid. Er zijn vooral veel luxe winkeltjes en boetiekjes, dure resorts, spa's, yoga dingen, massagesalons, hippe prularia en vooral niet onbelangrijk: geldautomaten. Zelfs een Starbucks. Ik moet duidelijk even omschakelen na de laatste bijzondere dagen op Java. Dit is different koek.

Ons hostel is in een rustige zijstraat en heet The Happy Manggo Tree. Vrolijke kleurtjes, gezellig en niet duur. M’n kamer heeft de veelbelovende naam Stairway to Heaven. Een leuk kamertje op de eerste etage met een eigen trapopgang (de stairway) en balkonnetje en van binnen met wit geschilderde wolkjes op de blauwe muren (de heaven). Ik ben gesloopt, nadenken gaat moeizaam, dus nadat ik met m’n laatste restje energie een afspraak met Mara heb gemaakt ga ik naar bed en maak een lange nacht. 's Nachts wordt ik nog een keer gewekt door iets dat over m'n bed loopt, ik ben te moe om me druk te maken, een ferme schop blijkt afdoende. Geen idee wat 't was.

Mara en ik huren de volgende ochtend een scooter en gaan er op uit. Bali is duidelijk een heel ander eiland. De wegen zijn goed, het verkeer tamelijk rustig, langs de weg zijn heuse stoepen waar je goed op kunt lopen. En overal waar je kijkt mooi versierde hindoeïstische tempeltjes. Na Java ziet het er aangeharkt uit. De natuur rondom Ubud is mooi. Heel mooi. Groener dan groen. Maar het stadje zelf… Ik weet ’t niet.

We bezoeken op een uur rijden van Ubud een tempelcomplex aan een groot meer en daarna een verderop gelegen waterval. Vooral de weg naar de waterval is mooi met schitterende uitzichten. Het is fijn om samen deze dag al scooterend door het Balinese landschap door te brengen, Mara vertrekt zelf al weer naar Lombok de dag erna om haar eigen reis te vervolgen. Onderweg worden we nog bijna van de weg geblazen door een voor onze neus ontploffende vrachtwagen-band. Hoort er allemaal bij.

Ik ben nog steeds vermoeid de volgende dag, maar raak aan de praat met een meid uit Brazilië die net is aangekomen. We besluiten samen naar het zgn. Holy Monkey Forest in Ubud te gaan. En je raad ’t nooit: een bos met apen. Geen idee waar dat ‘Holy’ vandaan komt want die bijdehante beesten proberen zonder pardon m’n tas te jatten (niet gelukt, ha!). Hier kom ik ook het uit de kluiten gewassen stel uit Ukraïne weer tegen die ik eerder in Yogyakarta heb ontmoet. Verder doe ik ’t rustig aan. Ik moet bijkomen van alle inspanningen en ziek zijn van de dagen ervoor. Ik plak er nog maar een nachtje aan vast in mijn hemelse kamertje.

Trenchtown Rock

Nadat we de volgende dag met Tania de Braziliaanse, Camil de Canadees, Isha, Stephanie en ikzelf als Nederlandse afvaardiging naar de beroemdste (en compleet afgeladen) tempel van Bali zijn geweest - de tempel waar de bezoekers zich wassen in heilig bronwater - scooteren we naar een grote waterval. Hier kun je namelijk ook best zwemmen en jezelf tot moes laten watervallen. Geweldig.

Terug in onze hostel gaan Isha, Camil en twee aan komen waaien andere gasten van ons hostel (een Duitser en een Deen in matchende Bintang hempies) naar The Bamboo Bar. Het wordt een hete avond met live Reggae muziek door de lokale Indonesische rasta’s. Ze spelen echt serieus verdomd goed en een paar biertjes later staan we op de kleine dansvloer mee te zingen en zweten met Bob Marley, The Specials en Peter Tosh. Het publiek is gemengd. Ik heb het idee dat zichzelf zoekende reizigers uit allerlei windhoeken in Ubud blijven steken en er hun huis van maken. Niet ongebruikelijk om bijvoorbeeld wat oudere blanke dames te zien met een jonge Indonesiër als … tja, als wat eigenlijk. Maakt ook niet allemaal, het is er vooral rete-gezellig.

Maar het hele Ubud verhaal valt me toch een beetje tegen. Het lijkt er op dat deze plek ten onder is gegaan aan z’n eigen succes. Te gehyped, te druk, te commercieel en te toeristisch. En ik was juist op zoek naar een beetje rust. En stranden met palmen en cocktails. Isha denkt er gelukkig net zo over dus besluiten we onze samenreis-actie voort te zetten en de volgende ochtend bustickets te regelen om ons naar de oostkust van Bali te verplaatsen, naar de stranden in de buurt van het dorpje Amed.

My name is Jacques Cousteau

De omgeving van Amed bestaat uit een kuststrook met een aantal rustige, aan elkaar geregen lintdorpjes. Aan de ene kant heb je knalgroene met palmen begroeide bergen, aan de andere kant de uitgestrekte zee. Het is te merken dat dit strandgebied is want zowel jongens als meiden scheuren stoer op dikke racemotoren in t-shirt en blote voeten in de rondte. We boeken voor de grap voor weinig een grote familiekamer met twee heerlijke grote bedden (geen zorgen, we slapen keurig apart) en airco. In de tuin van het resort ligt een heerlijk zwembadje met uitzicht op zee. Twee stappen en je staat op het strand. Het strand is dan wel van keien, maar dat geeft nu even niet. Goed voor mekaar. Eindelijk ontspanning. Zwemmen in het zwembadje, rondrijden op de scooter, de langverwachte cocktails, schitterende maan-opkomsten boven zee en roodverbrande schoudertjes. Zoals het hoort.

Bovenaan mijn wensenlijstje staat al een tijd met dikke vette letters: duikbrevet halen! En wie Amed zegt, zegt: duiken! Dit is een van de betere plekken om te (leren) duiken op Bali, met een heldere, kalme tropische zee, koraal, tropische vissen en een aantal scheepswrakken. Het stikt hier dan ook van de duikscholen. Gek genoeg allemaal Fransen, die hebben toch een (flinke) neus voor dit soort dingen blijkbaar.

Dus na een paar dagen ontspanning moeten we toch weer aan de bak: de komende drie dagen wordt duiktheorie leren, huiswerk maken, leren lopen met 20kg op je rug, stikstof happen en mezelf overgeven aan Valérie, mijn stoere Franse privé instructrice. Isha heeft haar duikbrevet al en gaat voor de Advanced versie, ik begin bij het begin en krijg als het goed gaat over een paar dagen m'n diploma: Open Water Diver.

Jottum!