De laatste paar dagen op Koh Mak moet ik een beetje afkicken. De grootse groep vertrekt vrijdag al en een aantal op zaterdag. Alleen het Russische stel Nikolai en Tatania en ikzelf blijven tot zondag. Toevallig zitten ze ook bij mij in het Hanoii House.
Zaterdag mag ik dus uitslapen, en dat is nodig ook: ik slaap bijna 10 uur achter elkaar, af en toe gewekt door de blaffende en huilende straathonden. Het is volle maan. Na twee weken ben ik aardig ingeburgerd op het eiland. Ik ken de honden bijna bij voornaam, weet waar de ergste kuilen in de weg zitten, waar de beste koffie te vinden is (eindelijk!). Zat ik de eerste paar dagen nog wat gespannen op m’n scootertje, inmiddels rijd ik met twee vingers in de neus over het eiland. Ik zal het gaan missen.
Zaterdag ga ik samen met m’n Russische buren naar het meeste zuidelijke puntje van het eiland om zo de beste blik op een laatste zonsondergang te krijgen. Zodra de zon is gezakt eet ik met Nikolai en Tatiana in het enige restaurant dat hier te vinden is.
Nikolai
Nikolai is een stille, introverte jongen. Slank van bouw met lang, donker, sluik-achtig haar en gave bril. Hij woont nu samen met z’n superlieve vriendin Tatiana op het Thaise eiland Phuket. Ik vraag hem terloops waarom ze daar nu wonen, en het antwoord is duidelijk: het ontlopen van de mobilisatie in Rusland. Geen zin om naar het front gestuurd te worden om te sterven voor Putin. Hij heeft een goede IT baan die hij op afstand kan doen. Maar, weg dus van Rusland, en vooral weg van z’n moeder. “Hoezo?” vraag ik. Nikolai is geboren in en van de voormalige sovjetstaten (ik geloof Kazachstan). Toen hij werd geboren woedde er oorlog nadat de Soviet Unie uit elkaar viel, begin jaren negentig. Z’n vader verdween uit beeld en hij vluchtte als kleuter samen met z’n moeder naar een stadje in midden Rusland. Omdat z’n moeder het niet alleen aan kon en vol zat met opgekropte woede en verdriet werd hij haar punching-bag, haar boksbal. Hij werd om het minste of geringste door z’n moeder geslagen en zodra hij begon te huilen sloeg ze nog harder net zo lang tot hij stopte. Op school werd het niet veel beter. Hij werd voortdurend gepest. Hij sloeg terug, en hard ook, maar dreigde daardoor van school gestuurd te worden (moeders nam het niet voor hem op), waardoor hij maar besloot niet meer terug te vechten. Z’n moeder stopte pas toen hij te groot en sterk voor haar werd, tegen de 20…
Ondanks alles belandde hij op een goede universiteit zodat hij zich kon specialiseren in wiskunde, een baan kon vinden als docent en zo geld kon verdienen om het huis te verlaten.
Nikolai stopt met vertellen en we staren maar een beetje uit over de zee waarin een uur geleden de zon is weggezakt. Ik weet echt helemaal niks nuttigs uit te brengen.
Ik heb de afgelopen twee weken met veel mensen gesproken en het lijkt wel of de grote gemene deler is dat iedereen op zijn of haar manier aan het worstelen is. Met dingen die in het verleden zijn gebeurd, agressie, verlies, rouw. Spijt van keuzes die wel of juist niet gemaakt zijn, bang voor dingen die nog komen of moeilijke keuzes die nog gemaakt moeten worden. Iedereen lijkt daar op z’n/haar eigen manier mee om te gaan. Er wordt denk ik niet voor niets zoveel gedronken en drugs gebruikt. Zelfmedicatie. Ik heb er geen oordeel over. Want ook sommige deelnemers aan het retreat lijken verslaafd te zijn aan hun ‘yoga-practice’, als middel om proberen te helen of juist moeilijke dingen niet te voelen. Maar een verslaving blijft het, en of dat nou zo gezond is? Ik vraag het me af.
Na het etentje met Nikolai en Tatania scooter ik weer naar m’n verblijf. Later op de avond bezoek ik nog een klein feestje op het strand (het eerste en ook enige feestje dat het zich op het eiland heeft afgespeeld in de twee weken dat ik er ben geweest). Ik trakteer mezelf op een ferme Gin Tonic (zelfmedicatie) en krijg nog een paar gratis drankjes in de handen geduwd. Ik klets wat met een grappige Nederlandse jongen maar door m’n invallende vermoeidheid haak ik niet veel later af. Naar bed en weer 10 uur slapen.
Bangkok
M’n tas is ingepakt en ik heb m’n boot- en buskaartje in de aanslag. Ik neem afscheid van de eigenaresse Noii van Hanoii House en word per golfkarretje afgeleverd bij de pier waar ik de boot terug naar het vaste land zal pakken. Ruim een uur later zet ik weer voet aan wal en begeef me naar een stoffige schuur ergens langs de weg waar ik een dik uur moet wachten tot bus 999 me van Trat naar Bangkok zal brengen. De busrit is een redelijk saaie bedoening en het duurt tot ruim 20 uur ‘s avonds voor we de eindbestemming in Bangkok hebben bereikt. Wat een stad is dat toch… mijn god. Er wonen ruim 10 miljoen mensen in deze betonjungle en ik weet gewoon niet waar ik kijken moet. Ik vraag me vaak af hoe het mogelijk is dat zoiets kan blijven draaien, zo’n grote stad met zoveel mensen die allemaal moeten eten en drinken en douchen en poepen. Elke dag opnieuw. Iedereen lijkt bovendien een auto te willen hebben, en zo niet dan een scooter of motor. Een berg mieren allemaal onderweg naar iets. Tussen de dampende wolkenkrabbers en op palen staande verhoogde snelwegen. Ik gok dat ook al die mensen ergens mee worstelen ;-)
Ik heb besloten om voor nu één nachtje in Bangkok te blijven, ik kom er later nog wel een keer terug. Voor nu wil ik graag naar het noorden. M’n verblijf is midden in Chinatown. De drukke Chinese wijk van Bangkok. Als ik ben ingecheckt ga ik direct de straat weer op om iets eten te zoeken. Lang hoef ik niet te zoeken want ik val met m’n neus in de boter: Chinese street food market is gaande. Overal waar ik kijk, aan de beide kanten van een drukke brede straat niet ver van m’n verblijf, staan ontelbaar veel knetterende, sissende, dampende, vlammende, pruttelende en vooral sterk geurende eetkraampjes. Geschreeuw en gejoel. Ook de zijstraatjes lijken bezaaid met eetkraampjes en straat-restaurantjes. Het verkeer is oorverdovend dus als prikkelgevoelig mens moet ik even omschakelen na de twee weken rust op het eilandje. Toch geniet ik van deze gekke drukte, eet wat springrolls, drink een paar verse sapjes en struin rustig richting m’n bed.
De dag erna (maandag) vertrekt m’n nachtbus naar Chiang Mai pas na 20 uur in de avond. Ik heb dus een dag te vullen in Bangkok. Het eerste dat ik doe is m’n grote en loodzware rugzak naar het noordelijke busstation brengen. Ik pak de comfortabele en brandschone metro en ben een half uur later in het noorden van de stad. Nu moet ik alleen nog ‘even’ op het busstation zien te komen. Met m’n telefoon regel ik een Grab (een soort Uber) en een paar minuten later word ik door een versleten Nissan Micra opgepikt en voor de deur van station afgeleverd. Ik gooi m’n backpack in de left-luggage kamer en ga 20 kg lichter de deur weer uit. Opnieuw pak ik een Grab en begeef me naar het beroemde Kao Shan road gebied, hét backpackers walhalla, zeggen ze. Toch even kijken want ik ben nieuwsgierig. En inderdaad: opeens veel witte mensen in stoere hempjes of korte rokjes lopend over straat of hangend op een van de vele terrassen van de café’s. Wist je trouwens dat cannabis legaal is in Thailand? Legaler dan in Nederland zelfs, want hier is de productie wel gereguleerd. De enige ‘maar’ is dat de THC waarde lager moet zijn 0.2%, tenzij voor medisch gebruik. Dus ook hier zie je inmiddels op veel plekken in groen neon getooide cannabis verkooppunten en op terrassen bleek weggetrokken blowende toeristen. Het voelt een beetje alsof je op de wallen bent soms. Maar iemand van het retreat, die blijkbaar op de hoogte is, vertelde me weer dat de nieuwste Thaise regering z’n bedenkingen heeft gekregen en de cannabis regels weer wil gaan terugdraaien.
Ik vind m’n weg al lopend naar de grote rivier die door Bangkok loopt. In een parkje zoek de schaduw op want het is ongenadig heet en vochtig. Hier is het lekker rustig. Ik raak aan de praat met een jongen die uit Myanmar komt (Birma) en vandaag een dag vrij heeft. Ook hij is de oorlog in z’n moederland ontvlucht en werkt keihard om z’n familie thuis te ondersteunen. Hij is hier nu zes maanden en heeft al aardig wat moeten doorstaan. Een week lang op straat slapen bijvoorbeeld. Gelukkig wordt hij geholpen door z’n baas (hij werkt als chef in een restaurant) en z’n huidige huisbazin. Soms heeft hij maar vier uur om te slapen, want hij draait soms drie baantjes naast elkaar. Wat een verhaal ook weer. Hij is duidelijk leergierig en vol met ambitie. Ook heeft hij zichzelf razendsnel Thais aangeleerd en spreekt hij redelijk goed Engels. Wat een held.
Na wat geslenter pak ik maar weer een Grab en ga voor de laatste keer op weg naar het mega-busstation Mo Chit. Ik haal m’n zware tas weer op, ga ergens hapje eten voordat de lange nachtelijke busrit naar het noordelijke Chiang Mai kan beginnen. In de wachtkamer van het station komt er oudere monnik naast me zitten. Kenmerkend gekleed in de oker-kleurige gewaden. Kaal hoofd en bril met stevig montuur. Ik schat hem ergens in de zestig. Het voelt een beetje ongemakkelijk om met iemand met zo’n statige uitstraling een casual praatje aan te knopen. Maar hij heeft iets ondeugends, deze monnik, z’n ogen stralen. Hij laat weten dat hij in Chiang Khan in een tempel woont, nadat hij 12 en half jaar geleden zijn geloften heeft afgelegd en als monnik is toegetreden tot de orde. Maar oorspronkelijk is hij een ‘real Bangkok-boy’ zoals hij het grappend noemt, geboren en getogen. Vandaar die twinkeling in z’n ogen. Na z’n werkende leven had hij genoeg van de drukte en wilde hij zich verdiepen in het Boeddhisme. Op z’n smartphone laat hij trots z’n tempel zien en heeft nog wat tips voor Chiang Mai. Weer een bijzondere ontmoeting.
De bus meert aan en we gaan aan boord. De monnik moet een andere richting op en pakt een andere bus. Ik heb een luxe slaapbus gekozen, want de treinen zaten vol. Ik zit helemaal achterin de bus naast weer een super-aardige Thaise mevrouw die op weg is naar haar familie in Chiang Mai. De bus is nog niet in beweging of we delen ons eten en drinken. Er is een stewardess die net als in een vliegtuig allerlei hapjes en drankjes rondbrengt. Eten zul je! M’n leuke buurvrouw heeft allerlei handige tips voor in en rondom Chiang Mai. De bus vertrekt rond 20:30 en rijdt het donker in. Ik klets nog een tijdje verder met m’n buurvrouw maar ik ben zo moe dat ik m’n ogen moet gaan sluiten. De stoelen kunnen omlaag worden geklapt, dekentje erbij, oordoppen in en zo zak ik weg. Ik word die nacht vaak wakker van hobbels in de weg of slapende ledematen, maar voordat ik het weet komen we aan in een nog pikdonker en uitgestorven Chiang Mai. Het is 5:10 uur. Oef. Ik haal mezelf zover mogelijk uit de kreukels en stap in een auto die me naar m’n in een donkere zijstraat liggend verblijf brengt. Daar is alleen een verraste nachtwaker aanwezig. Check-in tijd is pas om 14:00 uur. Op het open terras/lounge staat een soort houten bedstee. Als een slaperige hond kruip ik in m’n mandje en val direct in slaap. Ik word pas om 8.30 uur weer wakker en voel me wat meer uitgerust. Ik stof mezelf af, gooi wat water in m’n gezicht, poets m’n tanden en ga op pad om een ontbijtje te scoren. Chiang Mai is inmiddels wakker en het voelt goed. Een kleine stadje, overzichtelijk, met veel tempels en leuke, achteraf-straatjes waar je doorheen kunt slenteren. En veel koffietentjes. Het doet me erg denken aan Yogyakarta in Indonesië, waar jonge straatcultuur samen gaat met een rijke oude cultuur. Graffiti op de muren van de tempels.
Ik besluit om hier maar een tijdje te blijven en de omgeving te ontdekken. Wordt vervolgd!