Hoe dichter ik bij Chiang Dao in de buurt kom hoe mooier de omgeving: meer heuvels en meer bergen, de weg slingert zich er tussendoor. Wat machtig om hier te rijden. Af en toe - bij een lege weg - draai ik het gas open en wapper ik bijna uit m’n kleding. De teller tikt op het hoogtepunt iets met 3 cijfers aan dat is wel even de limiet. De grijns blijft nog een tijdje op m’n gezicht geplakt, net als de geplette insecten. Over het algemeen doe ik het rustig aan, de weg is gelukkig redelijk veilig en ben van plan om heelhuids terug te keren.

Chiang Dao ligt aan de voet van een aantal hoge bergen en ik kies een verblijf ergens buiten het dorpje waar ik in een vrijstaande bamboe bungalow kan slapen. Die zijn er genoeg en het blijkt laagseizoen te zijn hier dus alles is uitgestorven. Geen ziel te bekennen als ik m’n verhitte scooter voor de deur van Chiang Dao Hut Resort parkeer. Ik bel het telefoonnummer dat ik bij de receptie vind en niet veel later krijg ik van de aangesnelde eigenaresse de sleutel van m’n simpele maar romantische hutje in handen geduwd. Het staat op palen en heeft een kleine veranda en uitzicht op een mooie tuin met op de achtergrond een fikse berg. Het is extreem rustig hier, het enige dat ik hoor zijn vogels en het stromen van een beekje.

Etenstijd

Op de eveneens stille weg voor m‘n verblijf liggen op loopafstand twee eetgelegenheden. Een daarvan biedt vreemd genoeg Belgische gerechten aan. Vlees en friet. Los van een al wat oudere man en vrouw die op het terras zitten is er in de wijde omtrek niemand te bekennen. Wel veel schichtige maar lieve straathonden. Ik heb enorme dorst en neem plaats op het terras van dit half Belgische tentje. Het aanwezige stel blijkt de eigenaars te zijn. De man komt uit Wallonië, z’n vrouw is een lieve Thaise dame die hier de zowel Belgische als Thaise gerechten voorbereidt. Heel leuk om kennis te maken met deze aardige mensen. Ik bestel eerst maar eens een koud biertje.

Niet veel later komt er een tweede gast opdagen; een vrouw op pensioenleeftijd. Ze blijkt ook Nederlands te zijn. Ik neem bij haar plaats aan tafel en we wisselen de nodige ervaringen uit. Ze komt oorspronkelijk uit Brabant, heeft dertig jaar in Zwitserland gewoond en gewerkt maar heeft vrij recent een stuk land-met-huis in Hongarije gekocht waar ze haar pensioen zal gaan vieren. Hongarije schijnt prachtig te zijn. Behalve in de winter. Het is in ieder geval weg van het peperdure Zwitserland.

Ik vertel uiteraard waar ik vandaan kom en nadat ik heb gezegd dat ik ben opgegroeid in Noord Holland, in een klein-dorpje-dat-toch-niemand-kent, Winkel, roept ze: “Winkel?!”, “Ken je de Burgemeester Bakenstraat?”. “En of ik die ken; daar heb ik als peuter gewoond en ben daar opgegroeid, m’n moeder woont daar as we speak nog geen dertig meter vandaan!” zeg ik. “Nou”, zegt ze, “Je zit aan tafel met de kleindochter van dé Burgemeester Baken, burgervader van Winkel en Nieuwe Niedorp tot midden jaren 60, mijn opa!”.

Niet te geloven. Ik vlieg 8500 km naar de andere kant van de wereld en beland in een praktisch verlaten en random oord aan tafel met iemand die het-dorpje-dat-toch-niemand-kent, Winkel, niet alleen als kind regelmatig bezocht maar zelfs de kleindochter is van Burgemeester Baken himself, geliefde naamgever van de straat waar ik zo ongeveer de eerste zeventien jaar van m’n leven in of vlak naast heb gewoond.

Ik heb nog biertje nodig, en rap een beetje.

Noem het wat je wilt, ‘toeval’ wat mij betreft. Maar ik ben spiritueel ingesteld (ik kom maar even uit de kast hier). Ik heb teveel meegemaakt om te doen alsof alles in het leven louter een toevallige samenloop van omstandigheden is. Dit soort prachtige dingen zijn wat mij betreft knipogen van ‘iets groters’ (geef het zelf maar een naam) zoiets van: “Joehoe! We zijn er nog!”.

Ongeveer net zoals toen ik in 2016 in Yogyakarta, Indonesië op de stoep van een klein eettentje samen met wat leuke mensen twijfelachtige rijstwijn zat te drinken en daar uit het niets m’n oude onderhuurder uit Amsterdam aan kwam scooteren, samen met z’n Indonesische vrouw en kindje. Ik had hem al zeker 15 jaar niet gezien. En Yogyakarta is nou niet bepaald een dorp, maar een stad met 500.000 inwoners. Ga maar na.

Ik smul hiervan. De Duitse psychiater en psycholoog Carl Jung noemde het een synchroniciteit, ik noem het wonderlijk.

Zo is de eerste avond hier in Chiang Dao wat mij betreft dik geslaagd, en ik praat nog een tijd na met Anna, kleindochter van.


Na een lange en frisse nacht in m’n knusse hutje - ik heb twee dekens nodig, we zijn duidelijk in de bergen - maak ik me op om de omgeving te gaan verkennen. Ik ga eerst maar eens naar het hart van het stoffige gehucht Chiang Dao, waar de dinsdagochtend-markt gaande is. Uit de bergen in de omtrek zijn verkopers op de wekelijks markt afgekomen om hun groente, fruit, prularia en kleding te verkopen. Veel van de mensen zijn gekleed in kleurrijke, traditionele kleding. Na de snikhete markt ga ik weer op pad, scooterend door de omgeving. Nauwelijks toeristen hier, maar wat veel erger is: geen koffie. Ik rijd wat rondjes op en neer maar nergens vind ik een plek waar een beetje degelijke koffie wordt aangeboden. Zoveel koffie als er in Chiang Mai te vinden is, zo weinig vind ik het hier.

Niet getreurd: ik ga naar de Chiang Dao Cave, een 10 km diep grottencomplex met daarin - je raad het al - tal van Boeddhistische beelden. Meestal is er rondom dit soort plekken genoeg eten en drinken (dus koffie) te vinden. Helaas moet ik het doen met een smerige oploskoffie waar ik bijna van over m’n nek ga. Ik vul m’n kopje drek zelf maar even aan met water, anders krijg ik het niet weg. Strak van de cafeïne ga ik de grot binnen. Ook hier heel weinig mensen. Ik neem een gids en word zo door een groot grottenstelsel geleid, waarbij de vrouwelijke, klein gebouwde gids erop staat dat ze bij iedere obscuur uitziende stalactiet of stalagmiet een foto van me neemt: “Looks like elephant”, “Looks like baby elephant”, “Looks like mother elephant”, “Looks like sleeping elephant” “Looks like upside elephant” “I take picture, you smile!”. Gedwee laat ik me op de foto zetten met allerlei stukjes grot.

Ik heb honger gekregen en eet een pad-thai in een van de vele (verlaten) eettentjes buiten het grottencomplex. Vegetarisch eten is niet altijd even makkelijk in Thailand. In de stad is het goed te doen en heb je genoeg te kiezen. Hier moet je stevig benadrukken dat je no meat wilt, en liever tofu of een paar eggs. Ook hier wordt ik weer wat glazig aangekeken, en moet het woord TOFU een paar keer herhalen voor het kwartje valt.

Ontdek je plekje

Zo koud als het vannacht was, zo warm is het overdag. De zon schijnt ongenadig fel en ik keer even terug naar m’n hutje om in de schaduw op adem te komen. Zodra de ergste hitte voorbij is, tegen 16:00 uur, ga ik proberen bij een uitzichtpunt ergens op de voor m’n hut opdoemende berg te komen. Ik heb al een tijdje uitgekeken naar deze rit want op de kaart zie ik dat de weg als een doorgekookte sliert spaghetti slingerend omhoog de berg op gaat. De weg is inderdaad schitterend. De goed geasfalteerde weg slingert omhoog en omhoog en verder omhoog. Als je van wielrennen houdt is dit een serieuze kuitenbijter. Ik begrijp ook steeds beter waarom motorrijders zo graag in de bergen rijden; hangend in de scherpe bochten en dan weer het gas erop tot de volgende bocht… verslavend! M’n 125cc scootertje doet z’n best, al trekt hij/zij bepaald geen strepen over het warme asfalt. Boven aangekomen is het uitzicht zoals verwacht heel erg mooi (zie foto boven) en de rust heerlijk. Je kunt hier zelfs kamperen. Op de flanken van de heuvels richting het dal staan op allerlei bamboe plateau’s vooropgezette iglo-tentjes. Even onthouden voor de volgende keer want ‘s ochtends en ‘s avonds kun je de zon zien opkomen en ondergaan, maar ‘s nachts is het misschien nog wel mooier: door het ontbreken van kunstlicht uit de omgeving is sterrenlucht hier adembenemend.

‘s Avonds eet ik weer bij de Belg, en Anna, de Nederlandse dame is er ook weer. Ik ga vroeg naar bed want ik ben van plan om weer terug naar Chiang Mai te rijden, dit keer met een grote lus van 100 km over een bergpas (de Samoeng lus). Hij lijkt speciaal gemaakt voor motorrijders. Ik pruttel wat af, en wat is dit een gave manier om het land te ontdekken. Ik neem mezelf voor hier werk van te maken in de toekomst. Geen bussen of treinen meer, maar op twee wielen. Wat een uitvinding! Zoef.

Halt!

Terug in Chiang Mai - ik heb in totaal 288 km gereden - word ik opgevangen door Dolly en Max. Ik krijg m’n oude kamertje weer en neem eerst maar eens een stevige douche. Er staat me de komende dagen nog een belangrijk ding te doen hier en dat is: m’n visum verlengen. Iedereen krijgt bij aankomst in Thailand standaard 30 dagen en dat is niet genoeg. Dus moet ik mezelf met allerlei papieren gaan melden bij het Immigration Office. Dit vergt een speciale aanpak: ten eerste zorgen dat je de juiste papieren hebt; paspoort met visum-stempel, pasfoto op een speciale afmeting, formulier van m’n verblijf, kopietjes van alles en 1900 Thaise Baht (€45,-). Ten tweede is het heel verstandig om daar in alle vroegte op de stoep te staan, nog voor openingstijd, dat is de enige manier om niet je hele dag kwijt te zijn.

Maar eerst moet ik m’n scooter terugbrengen want het verhuurbedrijf heeft m’n paspoort als onderpand. De volgende morgen ga ik dus voor een laatste heel kort ritje richting het verhuurbedrijfje, het is hemelsbreed niet meer dan 500 meter. Slim als ik ben doe voor dit mini-ritje even geen helm op, teveel gedoe en ik ben sowieso in de minderheid als ik wel een helm draag.

Zodra ik het verhuurbureautje nader, ik moet nog twee bochten maken, zie ik wat ik al een paar keer eerder heb gezien: een politie-fuik… Kak! Ik word met wapperende gebaren aan de kant gezet. Betrapt.

“You have international driver license, sir?” “Eh… no”. “You wear no helmet, sir” “Eh… no”. “Ok, you pay 500 baht, sir” ”Ehhh…”. Ik sta in direct met een briefje van 500 baht in de aanslag maar ik word vriendelijk doch dringend verzocht om achter een agent aan te rijden. Daar ga ik dan, met nog twee andere stoute scooters, achter oom agent aan in parade naar het politiebureau. Wat volgt is een toeristische route van een aantal kilometer naar ongeveer de andere kant van de oude binnenstad. Het verhuurbedrijfje verdwijnt achter me in m’n spiegel.

In m’n fantasie worden we door de massa’s mensen aan de kant van de weg uitgejouwd en bespuugt. Met rotte eieren bekogeld. Net als hoe vroeger misdadigers door de straten werden gesleept, door het volk bespot… ;-)

Goed. We zijn er. Politiebureau binnen. Bon inleveren. Stoeltje zitten. Even wachten. Naar loket. 500 baht betalen. Nieuw bonnetje terug. En de straat weer op. Zo gaat dat dus. De hele dag door. 500 baht is natuurlijk niet veel, ongeveer 12 euro. Maar dit is echt lopende-band-werk en een heerlijke cash-cow voor de plaatselijke politie. Vrij lachwekkend want ik mag gewoon weer verder scooteren, met helm op dan.

Een kwartier later kan ik eindelijk m’n scooter inleveren. Ik lach om het idee dat ik 288 km heb gereden zonder enig probleem en in de laatste 200 meter door de politie aan de kant word gezet.

Vast en zeker toeval.